metropolis m

In een jaar waarin verandering en verlies zich steeds scherper aftekenen, is het tijd voor een andere manier om ons te verhouden tot verdriet. Staci Bu Shea vindt daarvoor inspiratie in collectieve rituelen van rouw.

‘Het enige waarin de ene tijd verschilt van de andere is in wat er wordt gezien en wat er wordt gezien is afhankelijk van hoe iedereen alles doet.’ Die zin herhaalt de Amerikaanse dichter Gertrude Stein driemaal in ‘Composition as Explanation’, geschreven en gepresenteerd als lezing in 1925-1926. Ze verbindt de invloed van oorlog op oorlogvoering, modernisme op kunst en haar schrijfproces als ‘tasten naar een voortdurend heden, een gebruiken van alles, een opnieuw beginnen’. Ik moet steeds aan deze uitspraak denken, op verschillende momenten in mijn dagelijks leven, als een profetische gids om dingen beter te kunnen begrijpen. De beladen vaagheid en complexiteit van deze woorden zijn enigszins moeilijk te verdragen in een jaar als 2020. Hoewel de situatie waarin we ons bevinden zeker te verklaren is, voelt het anachronistisch om die verklaringen in de langdurige shock van dit moment te willen vatten. Ik wil stilstaan bij hoe iedereen alles doet, want wat er wordt gedaan, wordt niet door iedereen gezien. En als het wordt gezien, is niet iedereen altijd geïnteresseerd. 

Afgelopen jaar hebben we veel vormen van solidariteit gezien, zowel directe acties om verandering te bewerkstelligen als beloftes daartoe, zoals verklaringen van kunstinstellingen, open brieven die vroegen om handtekeningen als steunbetuiging, vacatures, en in het algemeen annuleringen en uitstel, aangespoord door de Black Lives Matter-beweging in de Verenigde Staten en elders, de vluchtelingencrisis en de pandemie. Dit is uitdagend en rommelig werk. Het is frustrerend om te leven in een tijdperk waarin we schijnbaar eindeloos veel beschikbare oplossingen hebben voor alles wat er mis is, en waarin er tegelijkertijd evenveel complottheorieën zijn om dingen te duiden. Wisten we maar wat ons te doen staat. Dit begint bij onszelf en in onze relaties met onze naasten. Maar kan ik dit, terwijl de grootste impact op onze levens en de wereld vanuit veel grotere structuren komt? We moeten manieren vinden om zacht te zijn voor deze gedachtenspiraal, en om ermee te kunnen werken. Anders blijven we verstrikt in een simulatie van Steins compositie. 

Hoe kunnen we onszelf toestaan om te veranderen, laat staan de structuren en praktijken binnen de kunstwereld waarin we werken? Eén manier om structurele verandering te bewerkstelligen is om binnen instituties nieuwe orthodoxieën te creëren. En daar ligt precies de paradox: wat doen we als we systemische verandering hebben ingezet, na jaren van strijd, en we dan beseffen dat we nu deze nieuwe orthodoxie willen veranderen?

De laatste tijd zie ik in het perspectief van sterfelijkheid en rouw een manier om gevoel en leven te inspireren en beter te begrijpen, en om verandering in het heden voort te brengen. Rituelen en performatieve uitingsvormen zijn manieren om verdriet op een gedepersonaliseerde manier te delen, en dat is iets waarvan we kunnen leren.

 

Robert Pogue Harrison schrijft in The Dominion of the Dead (2003) dat ‘we ons bevinden in de ruimte, dat is zeker, maar we bevinden ons allereerst binnen de beperkingen van onze sterfelijkheid. Die limiteren ons niet alleen maar creëren ook de grenzen van de werelden waarin het tijdsverloop van de geschiedenis plaatsvindt.’ Neem locatie: waar ben je wanneer je je het meest vol leven voelt? Kan je je dat voor iemand anders voorstellen? Ik wou dat dit net zo makkelijk te begrijpen was als het is om het te zeggen: dat mensen die macht hebben, sterfelijkheid vrezen en daardoor op psychische en materiële manieren ongelooflijk veel lijden veroorzaken. Zou dit inzicht de oplossing zijn? Dat het omgaan met de realiteit van onze eigen dood, en de wetenschap dat we die realiteit allemaal delen, ons een beetje aandachtiger en vriendelijker maakt? Kunst en literatuur helpen ons om getuige te zijn van onze en elkaars zintuigen. Ze zitten zo vol leven, terwijl ze ook de dood in zich dragen, tegelijkertijd, in hetzelfde moment: ze zijn plaatsgebonden, en plaats is iets sterfelijks. De locatie-specifieke realiteit van kunst en literatuur plaatst ons in het heden, zowel wanneer je het maakt als wanneer je het in je opneemt. Het valt me de laatste tijd op dat in de aanwezigheid van de dood, van sterven en van het rouwproces daaromheen, de zintuigen het meest alert zijn, zich acuut bewust van de omgeving en de hyperrealiteit die daarin bevat is. Ik denk dat we het meest vol leven zijn als we de mogelijkheden zien die onze gevoelens en onze zintuigen in zich dragen.

Harrison vervolgt: ‘want als poëzie in staat is om het niets te laten weerklinken, als het de doden een thuis kan geven, ze kan begraven en met ze kan communiceren, dan is het omdat het ritme, de accenten en de klagelijke klanken van poezië hun bron hebben in menselijk verdriet.’ Hij schrijft over de geschiedenis van het ritualiseren van verdriet en hoe het de crisis die in het verdriet besloten ligt tastbaar maakt, juist door de inhoud ervan te objectiveren door middel van voorgeschreven gebaren en precieze codes voor de uitvoering ervan. Hij haalt een gedetailleerd verslag aan, geschreven door de negentiende-eeuwse etnograaf Antonio Bresciani, van zijn studie naar de Sardijnse gebruiken morte e pianto rituale (dood en ritueel huilen). Bresciani schrijft hoe de vrouwelijke deelnemers stilletjes de kamer binnenkomen waar de overledene ligt, ‘alsof ze de doodskist en het lijk niet hadden opgemerkt’. Vervolgens beseffen ze wat ze zien en slaken de vrouwen pijnlijke kreten en barsten ze in snikken uit, werpen zich op hun knieën of tegen de kist aan en slaan in het rond, terwijl ze hun haren uit het hoofd trekken, klappertandend en met grote ogen. Nadat het stof is neergedaald en de stilte terug is gekeerd, gaan ze dicht bij elkaar staan, de ogen gericht op de kist. Dan springt één van hen overeind, alsof ze is aangeraakt en verlicht door een plotselinge krachtige geest, schudt haar lichaam en wordt opnieuw wakker. Haar gezicht wordt rood, haar ogen glinsteren en ze keert zich naar de overledene en begint een lied te zingen.

Rouwceremonies hebben hun eigen normen, tijdschema’s en mimetische gebaren die van generatie op generatie zijn doorgegeven. ‘De ceremonie is verre van een spontane of louterende uiting van verdriet, maar belichaamt op zowel symbolisch als psychisch niveau de beweging van “irrelatief” verdriet (dat wil zeggen, een chaotische of ongrijpbare emotie) naar een objectieve of sociaal gedeelde taal van rouwen.’ De betrokkenen externaliseren en depersonaliseren het verdriet, wat interpersoonlijke deelname aan de rouw mogelijk maakt, bijvoorbeeld door collectiviteit in voordrachten, en geplande uitwisselingen en samenwerkingen die niet mogelijk zouden zijn in het individuele rouwregime. Wat zijn onze gemeenschappelijke rituelen rondom rouw, vooral in een seculier land als Nederland, en hoe creëren we nieuwe collectieve rituelen? Momenteel wordt ons verdriet veel geïnterpreteerd, gedeeld en geuit via sociale media, maar wat we samen offline doen is minstens zo belangrijk. 

Eenzelfde vraag zou gesteld kunnen worden aan de kunstwereld. In plaats van constant te reageren op het huidige systeem, wat zijn de nieuwe vormen waarnaar we verlangen en wat zijn we bereid daarvoor op te offeren? En is deze vraag niet al talloze keren gesteld? Misschien zijn de verklaringen van solidariteit in kunstinstellingen, of ze nou oprecht zijn of niet, een noodzakelijke performativiteit om tot meer structurele verandering te komen, tot een transformatie, die de geschreven beloftes om verantwoordelijkheid te nemen nakomt. Maar daadwerkelijke verandering komt vooral voort uit een collectieve inspanning. Een eindeloze, vermoeiende, inspanning die onvermijdelijk gepaard gaat met verdriet. Sommige dingen staan vast: ons verdriet is onmetelijk en moeilijk in ons eentje te dragen, maar als collectief hebben we daar de kracht voor. Bernice Johnson Reagon droeg al een antwoord aan in haar lezing en essay ‘Coalition Politics’ uit 1983: ‘Zorg dat je oude mensen niet vergeet (…) Stel je jezelf op die manier voor. Hoe zou jij zijn met grijs haar en zonder je principes opgegeven te hebben? Het zou verstandig zijn om bij het vormen van en het werken in coalities in je achterhoofd te houden dat je mogelijk nog vijftig jaar bezig bent. Dat vraagt om wat zorg.’

Uit het Engels vertaald door Loes van Beuningen. 

De auteur wil Maartje Schulpen bedanken voor de onschatbare gesprekken.

Staci Bu Shea

is curator at Casco Art Institute: Working for the Commons

Recente artikelen