Liever spiritueel dan kritisch
De laatste jaren staat kunst uit Oost-Europa zeer in de belangstelling. METROPOLIS M wijdde er al eens een themanummer aan (Histories 5/2004). Deze zomer vindt in het Kröller-Müller Museum een tentoonstelling plaats waar gekeken wordt naar de wortels van deze momenteel zo populaire kunst: de conceptuele kunst uit de jaren zestig en zeventig.
De aandacht in jouw tentoonstelling Living Art – On the Edge of Europe gaat uit naar conceptuele kunst uit de jaren zestig en zeventig uit verschillende Oost-Europese landen. Het is een belangrijke periode uit de kunstgeschiedenis van Oost-Europa die enigszins onderbelicht is gebleven. Je zegt dat het niet jouw bedoeling is een nauwgezet overzicht te geven van de kunst uit die tijd, maar een aantal hoogtepunten te belichten binnen een hedendaagse context. Hoe bedoel je dat precies?
‘Neem bijvoorbeeld het werk van de Slowaakse kunstenaar Stano Filko, dat op de tentoonstelling te zien zal zijn. Hij reconstrueert zijn eigen werk uit de jaren zestig en zeventig in steeds weer een nieuwe context van tijd en plaats. Dit noemt hij een “retrogressieve” beweging, waarmee hij een combinatie van retrospectief en progressief bedoeld. In een recente retrospectieve tentoonstelling in Bratislava richtte hij bijvoorbeeld verschillende ruimtes in volgens een door hemzelf ontwikkeld systeem van “geestelijke niveaus”, gekoppeld aan kleuren, cijfers en taal. De positionering van de werken en de manier waarop hij ze samenbrengt is in elke nieuwe situatie weer anders. Ondanks het spirituele karakter van zijn werk is hij heel erg op het visuele gericht. Hij wil systemen die in principe onzichtbaar zijn, zichtbaar te maken. Het is eigenlijk paradoxaal omdat hij iets immaterieels wil weergeven maar dat op een heel materiële wijze doet.’
Hoe werk jij dit dan uit in jouw tentoonstelling als geheel?
‘Veel kunstenaars in de tentoonstelling hebben zich met het immateriële bezig gehouden of maken kunst die zich op een ander niveau afspeelt, op een geestelijk, of op een maatschappelijk niveau. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de OHO-groep uit Slovenië of de Kroaat Goran Trbuljak, die het referendum als kunstvorm gebruikte, dan zie je maatschappelijke parallellen. OHO heeft als groep, en later ook als commune, veel projecten in relatie tot de openbare ruimte van Ljubljana gerealiseerd. Zij maakten bijvoorbeeld publicaties die zij zelf uitbrachten en op straat verkochten. Ook deden ze performances in de openbare ruimte van de stad die te maken hadden met het dagelijkse leven en met de maatschappij. Van deze periode zijn niet zo veel werken over behalve enkele films, die ook op de tentoonstelling te zien zijn, alsmede een grote stapel offsetprints met een soort tabellen, van al hun projecten die zich in de publieke (en ook private) context hebben afgespeeld. Een aantal van die verdwenen werken zullen in de tentoonstelling gereconstrueerd worden, zo ook een selectie van werken die OHO eind jaren zestig in Novi Sad presenteerde, gemaakt van materialen die in elke kunstruimte aanwezig zijn zoals glasplaten, kartonnen dozen en gips.’
Is het je ambitie de kunst van toen letterlijk weer tot leven te brengen, zoals de titel Living Art suggereert? Hoe kan een werk dat tot stand is gekomen vanuit een specifieke situatie of context nu weer tot leven worden gewekt als re-enactment?
‘Ik zou het zeker geen re-enactment willen noemen. Een re-enactment is iets dat je herbeleeft en dat is hier niet aan de orde. Hier gaat het om een reconstructie. Het gaat om de werken. De titel van de tentoonstelling Living Art is een verwijzing naar een tekst van Jesa Denegri, de belangrijkste criticus uit voormalig Joegoslavië, nu woonachtig in Belgrado. Hij heeft ooit in een van zijn teksten geschreven dat “living art” in Joegoslavië, in tegenstelling tot veel landen in Oost-Europa waar de actuele kunst niet officieel was, tegelijkertijd “official art” was. Dat had een heel andere betekenis. “Official art” was politiek gerelateerde kunst, het was staatskunst. Wat ik belangrijk vond bij deze tentoonstelling is te laten zien dat deze kunst nog steeds heel levend is. Natuurlijk, wanneer in een museum deze kunst in een presentatie wordt gezet, is het altijd iets anders dan dat het ooit was. Maar het is interessant om na te gaan of je het nog kunt actualiseren, letterlijk tot leven te wekken.’
Ik neem aan dat het actuele, politieke landschap in het voormalige Oost-Europa ook van belang is binnen het geheel?
‘Ik vind het eigenlijk interessant dat kunst uit die tijd helemaal niet zo politiek georiënteerd was. Er was wel sprake van een lastige, politieke situatie, waardoor veel kunstenaars in een isolement werkten, maar echt maatschappijkritisch was de kunst in die tijd niet. Ze konden ook niet echt kritisch zijn zonder zichzelf in een moeilijke positie te plaatsen. Maar je ziet wel in de werken dat op maatschappelijke omstandigheden werd gereageerd. Ik denk met name dat het spirituele dat je in veel van de werken ziet, daarmee iets te maken heeft. Wat ik wil laten zien is dat de kunst uit Oost-Europa veel deelt met kunst uit het Westen uit die tijd. In het Kröller-Müller Museum komt dit goed tot zijn recht, omdat kunst uit de jaren zestig en zeventig een belangrijke component is binnen de collectie van het museum. Veel werken uit de collectie, bijvoorbeeld in de beeldentuin, zullen een relatie aangaan met de werken in deze tentoonstelling. Dat vind ik belangrijker dan te focussen op de huidige, politieke situatie. Ik wil de relatie van deze kunst met het Westen tonen, maar ook hun eigen, bijna metafysische kracht.’
Was het moeilijk om keuzes te maken?
‘Dat heeft zich op een heel natuurlijke manier ontwikkeld. Ik ben geïnteresseerd geraakt in de relaties tussen Oost en West toen ik in Berlijn woonde. In Duitsland zijn er veel tentoonstellingen die op Oost-Europa gericht zijn. Dat komt ook door haar geschiedenis. Die tentoonstellingen zijn vaak gericht op de jonge kunst, waardoor het lijkt alsof er sprake is van een breuk met de periode van daarvoor. Dat is jammer, want als je nadenkt over de periode van de avant-garde in onze kunstgeschiedenis, dan waren kunstenaars uit Oost-Europa juist heel belangrijk. In de meeste kunstgeschiedenisboeken wordt bij de jaren zestig en zeventig geen enkele kunstenaar uit Oost-Europa genoemd. Dat is ongelooflijk als je bedenkt dat de Pool Edward Krasinski exposeerde in Parijs, en Trbuljak en Filko waren vertegenwoordigd op de Biënnale van Venetië en op de Documenta in Kassel. Omdat er zo veel is gebeurd en geproduceerd in die periode, is het belangrijk om dat nu in kaart te brengen en de geest van die tijd te onderzoeken. Nu kunnen immers veel kunstenaars hier nog zelf bij betrokken zijn. Ik heb dan ook nadrukkelijk niet voor een overzichtstentoonstelling gekozen. Het idee was om minder kunstenaars maar meer werken per kunstenaar te selecteren. Het geheel zal in die zin uiteindelijk ook vooral het karakter van een aantal solopresentaties hebben.’
Living Art – On the Edge of Europe
Kröller-Müller Museum, Otterlo
1 juli t/m 1 oktober 2006
Huib Haye van der Werf