metropolis m

Abbas Zahedi, ‘Holding a Heart in Artifice’, overzicht van tentoonstelling Contemporary, 2023, courtesy Nottingham Contemporary, foto Stuart Whipps

De installaties van Abbas Zahedi ontstaan waar twee heel verschillende werelden samenkomen. Vanuit zijn religieuze en medische achtergrond maakt Zahedi werk waarmee hij de lichamen van bezoekers in een gesloten systeem plaatst, niet alleen in relatie tot de ruimte maar ook tot elkaar. Titus Nouwens gaat met Zahedi in gesprek over rouw, rituelen en de verbindende rol van kunst. 

Het werk van Abbas Zahedi is sterk verbonden met zijn levensloop. In het laatste jaar van zijn opleiding Geneeskunde verloor kunstenaar Zahedi zijn broer door een mislukte harttransplantatie. Hij stopte met zijn studie en belandde via maatschappelijk werk uiteindelijk in de kunsten. Ondanks deze uitgesproken persoonlijke lading staat in Zahedi’s werk de bezoeker centraal. Hij maakt minimalistische installaties die mechanisch aandoen en waarin gespeeld wordt met de architectonische functies van de zaal, zoals nooduitgangbordjes, sprinklerinstallaties, drempels en museummuren. Zo ontstaat een unieke benadering van de relatie tussen ruimte, kunstwerk en lichaam, en tussen instituut en publiek. De Britse kunstenaar ziet musea en kunstruimtes als de uitgelezen plek om een gecompliceerd verleden te verwerken, waar bezoekers bewust tijd doorbrengen met hun emoties. Een plek voor bezinning, waar je je gesteund en verbonden voelt, door en met elkaar. 

Een andere reden dat Zahedi zijn kunst minimalistisch opstelt is om het publiek de leegte te laten ervaren die achterblijft na het verliezen van dierbaren. Zahedi benadrukt hoe verlies en rouw vaak het gevolg zijn van sociale ongelijkheid, onrecht en verwaarlozing door de verzorgingsstaat. Zo bestond zijn afstudeerwerk op Central Saint Martins uit een lege koelkast, refererend aan de ramp in de Grenfell Toren, waarbij 74 bewoners omkwamen nadat een defecte koelkast brand vatte die oversloeg naar het gehele gebouw via de gevelbekleding. De autoriteiten waren al jaren op de hoogte van het brandgevaar in deze flat. Onder de overledenen was kunstenaar Khadija Saye, met wie Zahedi eerder had tentoongesteld in het Diaspora Paviljoen in Venetië. 

In een andere installatie ving Zahedi het vocht in de ruimte op met een luchtontvochtiger en zette het om in geluid. ‘Als bezoekers huilen, is dat hetzelfde vocht dat ze hebben ingeademd, en die tranen worden dan teruggevoerd in de lucht van de ruimte.’ Deze symbiotische relatie tussen kunstwerk en kijker, komt voort uit de manier waarop Zahedi vanuit zijn medische achtergrond nadenkt over systemen. Net als in het menselijk lichaam heeft het aanpassen van één onderdeel invloed op andere delen, op het hele lichaam. Dezelfde benadering hanteert hij voor museumruimtes en de relaties die zowel erin als eromheen plaatsvinden, evenals vragen over toegang en de voorwaarden en drempels van de kunstwereld. Van het hosten van een vrijdaggebed in Tate Modern en het openstellen van een tentoonstelling voor zorgpersoneel op het hoogtepunt van de pandemie, tot het jarenlang organiseren van filosofiebijeenkomsten met gelijkgestemden in een snackbar; Zahedi verbindt kunst en de behoeftes van gemeenschappen in een radicale herformulering van de kunstwereld van vandaag.

Titus Nouwens: Je hebt een medische achtergrond en was al eerder actief als organisator van maatschappelijke bijeenkomsten en projecten. Hoe heb je de overstap naar kunst gemaakt?

Abbas Zahedi: ‘In de omgeving waar ik vandaan kom in het Verenigd Koninkrijk, voelde het nooit relevant om kunst met een hoofdletter K te maken, of om te geloven dat kunst een intrinsieke waarde heeft die de individuele ervaring ervan overstijgt. Ik groeide op in een Londense sociale huurflat in een immigrantengezin en ging naar een openbare school. De nadruk lag in mijn omgeving niet zozeer op kunst maar meer op religie. Binnen dat kader wordt een kunstwerk nooit behandeld als iets dat op zichzelf staat, maar meer als referentie, als devotioneel symbool. Ik raakte toen al geïnteresseerd in hoe symbolische ervaringen en rituele praktijken kunnen bijdragen aan ervaringen van belichaming. 

In de tijd dat ik een opleiding tot arts volgde, had ik een studieadviseur die erg geïnteresseerd was in kunstgeschiedenis. Hij moedigde ons aan om naar musea te gaan en de schilderijen daar zo technisch gedetailleerd mogelijk te beschrijven. Die praktijk pasten we vervolgens toe op ons werk in het ziekenhuis, waar we huiduitslag op dezelfde nauwkeurige en technische manier moesten omschrijven als een schilderij. 

Vanuit deze ervaringen heb ik geleerd om me op specifieke manieren tot de werkelijkheid te verhouden, zowel op een heel praktische manier in de medische omgeving als op een meer symbolische en filosofische manier vanuit religie. In deze samenkomst vond ik mijn weg naar de kunst, en ik herhaal deze ontmoetingen nog altijd in het werk dat ik nu maak.’

TN: Wat beschouw je, in die context, als de rol van kunst?

AZ: ‘Voor mij gaat het erom dat we niet te veel vasthouden aan traditionele opvattingen over wat kunst kan zijn of doen, maar dat we het meer gaan zien als een mogelijkheid om te leren over de verschillende aspecten van onszelf en de wereld waarin we leven. Ik zie kunst als een instrument om mee scherp te stellen, een hulpmiddel om de kloof tussen de realiteit en een vervoerde staat te overbruggen, zonder dat dit ten koste hoeft te gaan van alle andere mogelijkheden.’

‘Ik wil altijd iets levends in de kunstruimte plaatsen, iets dat de neiging van de kunstruimte zelf, om alles statisch en ongerept te houden, overstemt’

TN: Deze overbrugging tussen de werkelijkheid en de kunst neemt in jouw eigen werk een tastbare vorm aan in de manier waarop je je verhoudt tot fysieke drempels en hoe mensen zich al dan niet uitgenodigd voelen om eroverheen te stappen. Je hebt bijvoorbeeld op het hoogtepunt van de pandemie een tentoonstelling geopend voor eerstelijns hulpverleners waar ze even tot rust konden komen; en je presenteerde een open mic-installatie voor de ingang van de Frieze Art Fair, waarbij de bijdragen van deelnemers binnen in de beurs te horen waren. Het publiek is in beide gevallen een essentieel onderdeel van het werk.

AZ: ‘Ik denk dat het kunstenaarschap voor een groot deel draait om de publieke aard van kunst. De rituele aspecten van bepaalde praktijken die ik heb ervaren, komen meer naar voren wanneer ik me bezighoud met kunst. Veel handelingen nemen bijvoorbeeld de vorm aan van een devotionele praktijk. De nadruk ligt op lichamen die in tijd en ruimte samenkomen met het werk, terwijl ze zich ook tot elkaar verhouden. Elke kunstenaar die werk in een openbare ruimte plaatst, moet zich bezighouden met de rol van het publiek. 

Bij elk werk dat ik maak vraag ik wat er in een bepaalde situatie op het spel staat, terwijl ik tegelijkertijd erkenning geef aan de fundamentele premisse van kunst als een publiek gebaar. Zowel de lockdown-tentoonstelling als de installatie bij Frieze vonden plaats in ruimtes waar uitsluiting plaatsvond. Tijdens de lockdown werden galeries en musea gesloten, waarmee ze vrij gemakkelijk werden afgedaan als niet-essentieel. Ik besloot daarom diegenen uit te nodigen die het meest essentieel zijn in de samenleving – de dokters, de verpleegsters en het personeel van het openbaar vervoer. In dat gevoel van onderlinge afhankelijkheid vervaagde de tegenstelling van essentieel en niet-essentieel.

Voor Frieze dacht ik na over hoe we de exclusieve omgeving van de kunstmarkt poreuzer kunnen maken. Ik wilde mensen de mogelijkheid bieden iets van zichzelf te geven, bijvoorbeeld door een gedicht voor te lezen, in ruil voor VIP-toegang tot de beurs zodat ze daar konden ervaren hoe de extreem-rijken behandeld worden. Ik ben geïnteresseerd in de codes die worden opgelegd aan bepaalde omgevingen of situaties, en om deze zichtbaar te maken zonder ze meteen te willen ontmantelen of deconstrueren.’

TN: Voor je recente tentoonstelling in Nottingham Contemporary, Holding a Heart in Artifice (27.5 t/m 3.9.2023), ging je nog een stap verder in je onderzoek naar kunstruimtes en de rol van het publiek. Hoe verhoudt deze tentoonstelling zich tot je eerdere werk?

AZ: ‘Een rode draad die al lange tijd door mijn werk loopt is rouw. Tijdens mijn werk als arts en maatschappelijk werker heb ik veel te maken gehad met mensen die verdriet hebben en hun situatie beter probeerden te begrijpen. Ik heb geleerd dat het in die situaties soms beter is om ruimte te scheppen om getuige te zijn, elkaar simpelweg te zien en te erkennen, zonder per se oplossingen te willen bieden. Kunst biedt een vergelijkbare ruimte voor erkenning, dus ik beschouw kunstruimtes als een van de weinige plekken waar we buiten het dagelijkse leven om de moeilijke dingen kunnen ervaren waar we mee te maken hebben, zoals rouw en dood en verlies. Dergelijke moeilijke dingen worden doorgaans vooral zichtbaar gemaakt en behandeld in een religieuze setting of in een klinische omgeving die eigenlijk net zo’n steriele esthetiek heeft als de white cube.

Ik wil altijd iets levends in de kunstruimte plaatsen, iets dat de neiging van de kunstruimte zelf, om alles statisch en ongerept te houden, overstemt. In Nottingham Contemporary was het de eerste keer dat ik in een groot museum kon werken met kwesties van levendigheid en de dood. Omdat ik niet kon beslissen of de ruimte levend of doods was, kwam ik terecht bij het idee van het ongewisse. Op een vergelijkbare manier, in een medische context, kan een lichaam niet-dood en niet-levend zijn wanneer het met een hart-longmachine aan life support ligt. 

Vanuit deze gedachte plaatste ik een echte hart-longmachine in de tentoonstelling. De machine was in bruikleen van een ziekenhuis en kon elk moment worden teruggeroepen als een patiënt hem nodig had, waarmee de tentoonstelling direct had moeten sluiten. De machine pompte vocht rond dat was verzameld uit de atmosfeer van het museum, waar de bezoekers zich doorheen bewegen en ademhalen. Het is een zinspeling op hoe de aanwezigheid van een bezoeker verbonden is met een institutioneel lichaam en hoe geen van beide onafhankelijk van elkaar kan functioneren. Ik installeerde ook enorme stalen balken die eruitzagen alsof ze de muren overeind hielden. Ik wilde zichtbaar maken hoe ook de museumzaal kan falen, net als het menselijk lichaam, maar desondanks waardevol is voor het systeem waarbinnen het opereert, in dit geval de kunstindustrie.’

TN: Je betrekt vaker de lichamen van bezoekers en nodigt ze uit om iets in het werk te activeren. Hoe vertaalt deze interesse in de onderlinge relaties van het lichaam en zijn omgeving zich in je performancewerk?

AZ: ‘Voor mijn installaties denk ik na over hoe het presenteren van een object in een ruimte altijd een vorm van ensceneren is, omdat er lichamen langs en doorheen bewegen. Tegelijkertijd denk ik na over de formele functies van tentoongesteld werk. Als een werk er heel minimalistisch uitziet, kunnen bezoekers teleurgesteld raken omdat het fysieke werk niet is wat ze hadden verwacht. Mijn reactie daarop is steevast: “er is hier misschien niet veel te zien, maar jij bent er wel.” Voor mij is de meest interessante vraag: “Wat doe jij hier?” 

Als het gaat om mijn eigen performancewerk, vertrek ik vanuit het gevoel van getuige zijn, van ruimte innemen en van afstemmen, en plaats ik het in een sonisch proces. Daarmee bedoel ik meer dan alleen geluid. Sonische processen gaan ook over vibraties, resonanties en de ongrijpbare energie die ontstaat wanneer verschillende entiteiten in het spel komen.

Ik richt me in mijn performancepraktijk op spoken word, maar ook op het opvangen en afspelen van geluid via hetzelfde object, door middel van trilplaten en contactmicrofonen die ik op de oppervlaktes bevestig. Door deze platen in een tentoonstellingszaal te plaatsen, vindt er een constante onderhandeling en afstemming plaats tussen verschillende aspecten ervan. Ik ben geïnteresseerd in het afstemmen van de fysieke ruimte en de grenzen die haar definiëren, van mezelf als aanwezigheid die deze verkenning in gang zet, en van alle andere aanwezigen die hun tijd en energie investeren. De inspiratie hiervoor haal ik uit mijn ervaring met spoken word-avonden waarbij het voelt alsof de dichters afstemmen op de andere performende dichters. Op vergelijkbare manier probeer ik met geluid een dialoog te laten ontstaan tussen de ruimte zelf en hoe iedereen zich in de ruimte navigeert op dit specifieke moment van samenzijn.’

TN: Wat zie jij als de relevantie van performance?

AZ: ‘De rituele lading van mijn performances is belangrijk voor me. We dragen altijd rituelen in ons mee, al zijn ze nooit hetzelfde op twee verschillende plekken. Vooral als je migrant bent, ben je je ervan bewust dat je rituelen meeneemt naar een nieuwe plek. Het gaat erom hetzelfde te doen, maar dan helemaal anders.’

Het interview is uit het Engels vertaald door de redactie

Werk van Abbas Zahedi is te zien bij Eastside Projects, Birmingham

Deze tekst maakt deel uit van de serie Het kijkende lichaam, een interviewreeks in dit tijdschrift en op onze website, waarin Titus Nouwens met kunstenaars in gesprek gaat over samenwerking, performance, toeschouwerschap en hun gedeelde interesse in lichamelijkheid en belichaming. 

Titus Nouwens

is curator en schrijver

Recente artikelen