metropolis m

De tijd van grote gebaren lijkt voorbij. Verandering komt vanuit de spleten, barsten en scheuren die in onze samenleving zijn ontstaan. Corine van Emmerik bespreekt enkele kunstenaars die vanuit deze tussenruimtes transformatie nastreven en ging in gesprek met Jeanette Bisschops, curatorial fellow bij het New Museum, waar dit najaar een triënnale rondom hetzelfde thema wordt ingericht.

Toen de pandemie de wereld overspoelde, levens en systemen stillegde, leek het alsof we een glimp te zien kregen van hoe een ander leven eruit zou kunnen zien. Onze manier van werken en leven werd opnieuw uitgedacht, wat nieuwe mogelijkheden met zich meebracht. Nu alles langzaamaan weer normaal wordt en de barst die de lockdown in ons bestaan aanbracht zich weer sluit, blijken sommige dingen veranderd, zoals dat we vaker thuiswerken en onze ideeën over hygiëne hebben bijgesteld. Maar andere zaken bleven onveranderd. Wat deze tumultueuze periode vooral heeft blootgelegd is de potentie van deze scheuren en tussenruimten om transformatie teweeg te brengen. In plaats van te kijken naar de grote veranderingen, wil ik me in deze tekst juist richten op de kleine en subtiele verschuivingen die voortkomen uit scheuren en tussenruimten, op de pragmatische verschillen die daar worden gemaakt – omdat dit ons een nieuw perspectief kan bieden op artistieke praktijken, waartoe ze in staat zijn en wat we ervan kunnen leren.

In dit kader sprak ik met Jeanette Bisschops, curatorial fellow van het New Museum in New York die werkt aan de New Museum Triënnale getiteld Soft Water, Hard Stone, die gewijd is aan transformatie. Ze wijst op de verschuiving naar kleine en persoonlijke veranderingen in het werk van de kunstenaars met wie ze werken. Onder verwijzing naar deze en enkele andere kunstenaars, wil ik enkele suggesties doen over hoe ‘kleine’ transformaties kunnen worden gecultiveerd en onze kennis ervan vergroot.

Kieren

Tussenruimtes zijn lege ruimten. Denk aan een barst in een rots waarbij een autonome ruimte ontstaat, die niet kan worden gedefinieerd in relatie tot de rots maar er toch deel van uitmaakt. Ik neem het begrip ’tussenruimten’ over van filosoof en wetenschapper Isabelle Stengers en activist en uitgever Philippe Pignarre die de term bedachten in een poging te breken met de betovering van het kapitalisme. Maar ook andere theoretici zijn met soortgelijke concepten gekomen, zoals de ‘Undercommons’ van Stefano Harney en Fred Moten of Homi Bhabha’s ‘Derde Ruimte’. Het concept van de tussenruimte vind ik vooral behulpzaam om subtiele veranderingen op te merken en de mogelijkheden ervan te intensiveren: door hun leegheid kan er van alles gebeuren maar wat precies is nog onbekend. Denk bijvoorbeeld aan betonplaten, waar onkruid door de spleten heen kan groeien.

De kieren creëren actie, verandering en beweging van binnenuit. Gebeurtenissen of praktijken die vanuit de tussenruimten opereren, nemen de (politieke) problemen van hun kader over maar weigeren in te stemmen met de voorwaarden waarin die zijn ontstaan. In plaats daarvan bepalen ze hun eigen, nieuwe voorwaarden door zich te verzetten tegen wat als vanzelfsprekend wordt beschouwd, zich in de richting van nieuwe mogelijkheden te bewegen en nieuwe vragen te genereren die op hun eigen voorwaarden worden gesteld. Een voorbeeld hiervan zijn feministische, queer of postkoloniale kunstpraktijken, die deel uitmaken van de kunstgeschiedenis maar daarbinnen hun eigen manier van denken en maken ontwikkelen.

Om voort te borduren op het voorbeeld van de postkoloniale kunstpraktijk: zij put uit haar koloniale geschiedenis, gebruikt er elementen van en past die op nieuwe manieren toe, terwijl ze weigert te blijven handelen naar de door de kolonisator gecreëerde omstandigheden. Of kijk naar kunstenaars die werken met verschillende media – of beter nog, er juist tussenin werken – door de veronderstelde mogelijkheden van het medium te transformeren en tot nieuwe toepassingen te komen. Denk ook aan sommige activistische kunstenaarsinitiatieven, die opereren vanuit de tussenruimten in de kunstwereld. Ook zij bepalen hun eigen voorwaarden en regels van engagement, hoewel ze nog steeds deel uitmaken van het institutionele netwerk waartegen ze zich verzetten.

Als grote structuren als het kapitalisme, de politiek of de kunstwereld onbeweeglijk en moeilijk te veranderen lijken, moeten we onze aandacht verleggen naar de ogenschijnlijk kleine gebaren die zich vanuit de tussenruimtes aandienen en altijd in wording zijn. Een voorbeeld hiervan is de komende New Museum Triënnale Soft Water Hard Stone, geïnspireerd op het Braziliaanse gezegde ‘Água mole em pedra dura, tanto bate até que fura’ (Zacht water druppelt op harde steen en boort een gat).  De curatoren hebben kunstenaars en werken geselecteerd die te maken hebben met transformatie en creatieve mogelijkheden, die tradities en problemen erven maar ze omvormen tot nieuwe potentiëlen voor andere vormen van leven. Hoe kunnen deze ogenschijnlijke kleine gebaren daadwerkelijk verandering teweegbrengen?

Buiten het koloniale kader

Jeanette Bisschops vertelt me over de Triënnale. Het viel de curatoren op dat de kunstenaars met wie ze spraken minder bezig waren met het instituut en kritiek erop, en meer met het opzetten van hun eigen ruimtes of initiatieven, of met het heroverwegen van hun eigen praktijken. Één kunstenaar werd erdoor aangezet acupuncturist te worden. De pandemie gaf kunstenaars de ruimte zich meer op eigen interesses te richten en met nieuwe perspectieven te komen, bij gebrek aan institutioneel verkeer. Ze konden de tussenruimten opzoeken, van waaruit ze zich niet hoeven te schikken naar dat wat van hen wordt verwacht maar in plaats daarvan hun eigen en persoonlijke voorwaarden voor engagement creëren, los van wat er in het instituut zou passen of horen.

Een van die kunstenaars, Jeneen Frei Njootli, een non-binaire Vuntut Gwitchin-kunstenaar, heeft zich altijd al opstandig getoond tegenover elke vorm van institutionalisering en beschouwt hun praktijk in plaats daarvan als een manier van zijn die voortdurend in transformatie verkeert. Hen creëert werken die soms niet gezien worden door tentoonstellingsbezoekers maar uitgevoerd worden voor leden van de gemeenschap, hun bomen of hun land. Deze institutionele afwijzing komt voort uit de extractie en de ontheemding die Frei Njootli’s volk heeft doorstaan, waardoor hen op een zeer gecontroleerde manier heeft leren beslissen wat te delen en met wie. Op deze manier bepaalt Frei Njootli de voorwaarden voor zichtbaarheid en betrokkenheid bij hun werk, waarbij koloniale tradities van blootstellen, tentoonstellen en kijken worden afgewezen. Op eenzelfde manier weigert de kunstenaar het voornaamwoord zij/haar en eiste hen hun inheemse identiteit op als non-binair, in acht nemend dat hun volk voor hun gedwongen verplaatsing ook geen voornaamwoorden gebruikte.

Frei Njootli’s Fighting for the Title not to be Pending (2020) is een site-specific werk dat op de Triënnale te zien zal zijn en bestaat uit hun lichaamsgewicht in kleurrijke kralen. De kralen liggen verspreid in en buiten de tentoonstellingsruimte, waardoor het lichaam van de kunstenaar zowel tastbaar als ongrijpbaar aanwezig is. De kralen rollen in alle kieren en spleten van de ruimte, zitten vast tussen de tegels en blijven steken in de profielen van schoenzolen. Vrij letterlijk handelend vanuit de barsten van de koloniale ‘machtsmatrix’, een term die hen ontleent aan Walter Mignolo, herpositioneert en drukt Frei Njootli inheemse manieren van zijn uit in al hun diversiteit, waarbij de koloniale identificatie wordt weerstaan dankzij de vloeiende verschijningsvorm.

Vanuit de tussenruimten die instellingen maar al te vaak open laten, waar inheemse artistieke praktijken vaak over het hoofd worden gezien, onbeduidend worden geacht en buiten het dominante kunstdiscours worden gehouden, zoekt Frei Njootli een ruimte waarin hen op verschillende manieren kan handelen en ons kan laten zien dat er andere manieren van zijn bestaan. Door die mogelijkheden vanuit de tussenruimten tot uitdrukking te brengen, worden de grenzen van wat een instelling is of kan doen, onthuld, doorbroken en in twijfel getrokken. Zo draagt Frei Njootli met kleine en subtiele gebaren bij aan de geleidelijke transformatie van kunstinstellingen.

Een Ecologie van Liefde

De Frans-Haïtiaanse kunstenaar Gaëlle Choisne houdt zich met vergelijkbare thema’s bezig als Frei Njootli, zij het op totaal verschillende manier. In haar doorlopende project Temple of Love (vanaf 2018), waarvan op de Triënnale een nieuwe aflevering te zien zal zijn, richt zij zich op de potentie van de liefde om politieke actie in gang te zetten, in verzet te komen, of sociale genezing mogelijk te maken. De tentoonstellingszaal zal worden omgebouwd tot een ruimte voor de liefde, waarin fragmenten uit Roland Barthes’ A Lovers Discourse het uitgangspunt vormen om tot een andere ecologie te komen die zich verzet tegen de grote heteronormatieve structuren en cartesiaanse rationaliteit. Dat alles wordt onderstreept door haar gebruik van onconventionele materialen.

Choisne maakt in veel van haar ontwerpen gebruik van het concept permacultuur, een specifieke benadering van tuinieren en landbouw die voortbouwt op inheemse kennis en tradities. In plaats van een gestructureerd ontwerp met strak gemanicuurde buxushagen, omarmt permacultuur de organische chaos en cultiveert een collectief bestaan waarbij de ene plant de andere helpt te overleven. Choisne past dit niet alleen letterlijk toe met het gebruik van planten in haar kunstpraktijk maar laat het idee achter permacultuur ook in conceptuele zin terugkomen in haar werk. Net als in de liefde is de ene minnaar afhankelijk van de liefde van de ander en omgekeerd. Door een ecologie van de liefde te cultiveren, creëert de kunstenaar een ruimte die onafhankelijk is van de buitenwereld, een veilige ruimte waar de liefde kan worden verkend en nieuwe manieren van samenzijn kunnen worden ervaren maar die toch deel uitmaakt van hetzelfde universum. Deze ecologie is in staat zichzelf te definiëren, zelf te groeien en het leven tussen anderen in stand te houden, terwijl ze voortdurend nieuwe relaties aangaat en beetje bij beetje anders wordt dan voorheen.

Net als Frei Njootli kijkt Choisne naar het thema van kolonisatie. Maar in plaats van in opstand te komen of haar af te wijzen, benadert Choisne haar vanuit de liefde. De koloniale machtsmatrix en de daaropvolgende overheersing worden door de kunstenaar deels gezien als daden van liefde, van verwondering over een land en een volk. De complexiteit van de liefde wordt in al haar verschijningsvormen onder de loep genomen en dezelfde liefde die de kolonisator tot gruwelijke daden kan hebben gebracht, wordt aangegrepen om andere gevoelens op te wekken en tot een gevoel van herstel te komen.

Door het op de voorgrond plaatsen van over het hoofd geziene gemeenschappen, toont Choisne andere manieren van zijn. Aan de hand van vogue-dansers uit de LGBTQIA+ gemeenschap – bij uitstek een in de tussenruimtes van de samenleving verkerende groep, de Haïtiaanse componiste Carmen Brouard en vrouwelijke godheden van over de hele wereld, helpt Choisne de relaties met de wereld te reanimeren voordat ze ‘levenloos en trillingsloos’ werden onder het koloniale denken, zoals zij het noemt. Haar Temple of Love biedt zo een ruimte waar onze verhouding tot de wereld kan worden heroverwogen, met liefde als de aanjager voor verandering.

Deze twee kunstenaars laten zien hoe we door de tussenruimten en kieren op te zoeken, er in te gaan wonen – zich er te laten ‘besmetten’ door wat zich daar bevindt, zoals Didier Debaise voorstelde – een andere versie van onszelf kunnen worden. Ze laten de toeschouwer zien wat het betekent om op een andere manier te handelen, te zijn, te denken. Dit zijn geen radicale transformaties maar kleine en onbeduidende verschuivingen, die op subtiele wijze bijdragen tot een andere manier van zijn in de wereld. Als zachte druppels op een harde steen.

2021 Triennial: Soft Water Hard Stone

New Museum, New York

28.10 t/m 23.1.2022

Corine van Emmerik

is kunsthistoricus

Recente artikelen