Twinkeling – Florence Jung
Nadat ze ergens heen is gegaan om een werk van Florence Jung te zien maar het niet heeft gezien, schrijft Zoë Dankert een brief aan de kunstenaar.
Florence,
Een paar weken terug was ik in Haarlem om een werk van jou te bezoeken. Jung69 heet het. Het ligt er nog altijd, maar ik heb het niet gezien. Misschien was dat ook wel de bedoeling.
Op die bewuste dag sta ik in de tentoonstellingszaal van het Frans Hals Museum, in de locatie Hal aan de Grote Markt. Ik ben in de tentoonstelling Beeldmacht, samengesteld door Melanie Bühler. De tentoonstelling gaat over institutionele kritiek ten tijde van sociale media. Eenmaal binnen met de folder in de hand met tekst en uitleg bij elk werk sta ik stil voor een aantal schilderijen en lees de beschrijving van jouw werk. Je wordt als eerste genoemd. ‘Onder het tapijt bij de balie ligt het werk Jung69 van Florence Jung (Frankrijk, 1987) verborgen: visitekaartjes van bankiers, journalisten, politieagenten en politici.’ Het tapijt bij de ingang? Daar moet ik zonder omkijken overheen zijn gelopen. De tekst vervolgt: ‘Aanleiding voor dit werk was dat de kunstenaar zich afvroeg: wie of wat heeft een museum echt nodig om te functioneren? Het antwoord leek volgens Jung geld, de pers, vergunningen en een politieke lobby oftewel: bankiers, journalisten, politie en politici.’ Ter hoogte van mijn middenrif maakt zich een bonkende sliert teleurstelling vrij. Ik wist dat ik al mijn zintuigen moest inzetten om je werk te vinden, maar dat ik dat al vanaf de eerste stap over de drempel van het museum moest doen had ik niet verwacht. Ik had beter moeten weten.
Ook tijdens de Open Studio’s van de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam in 2019 moest de bezoeker moeite doen om jouw werk te zien, of beter, mee te maken. Op de deur van je studio stond een korte instructie. Loop naar die en die straat en bel aan bij dat en dat nummer. Niet veel mensen hebben die instructie opgevolgd, maar dat gaf niet. Het was juist jouw opzet dat niet iedereen het kunstwerk zelf zou zien, maar dat de een aan de ander zou vertellen wat ze hadden gezien. Je confronteerde de kunstwereld met haar niet aflatende fomo, de mens met haar diepste angst er niet bij te horen, iets te missen. Zelf zeg je dat je je publiek wilt uitkiezen, dat je op zoek bent naar de avontuurlijkere types, naar zij die onbevangen naar kunst kijken.
Ik ontmoette je in je studio in Amsterdam omdat ik een tekst voor en over jou zou schrijven (zoals nu) voor de catalogus. Ik was verrast toen ik een ruimte binnenstapte waar enkel een bank, een bureau en een stoel stonden. Aan de muur hingen wat vellen papier en er lag een stapel boeken. De leegte overrompelde me in eerste instantie maar later viel het op z’n plek. Bij jou speelt haast alles zich af in de verbeelding; objecten vervullen enkel een bepaalde rol in het scenario dat jij hebt uitgerold. Met een zekere twinkeling vertel je me dat je ook aan de kunstacademie bent afgestudeerd zonder een fysiek werk te maken. Dat was een unicum.
Jouw uitgebeende universum is een verademing in onze verzadigde wereld. Hier moeten we zelf de beelden maken.
De homepagina (tevens de enige pagina) van je website is ook leeg, op een enkele regel na. This file may contain information you are looking for. Het is geschreven in het font dat aan typemachines doet denken en het roept onmiddellijk de daaraan gepaarde setting op. Ik heb het over de rokerige kamer, een verfomfaaid peignoir, slapeloze nachten, een sikkelmaan, lege drankflessen op de grond en een verwoed tikken. Kortom: het soort West-Europese kamer waarin welgestelde negentiende-eeuwse schrijvers hun gedachten vereeuwigden of detectives met bolhoeden speurden naar aanknopingspunten. Ik download het bestand en open het in Adobe Reader. Daar heet het niet langer This file maar 20200507_about_what_I_do. 7 mei 2020, over_wat_ik_doe. Een betere titel had je niet kunnen kiezen. Het is de aanhef van een brief, het begin van een getuigenverklaring, een metafoor voor het curriculum vitae: de neoliberale kroniek van gewonnen veldslagen. Ik kom, ik zie, ik doe. Het is het tegenovergestelde van mijn eigen expeditie naar Haarlem.
Op mijn beeldscherm verschijnt een index en een verzameling van alle teksten die over jouw werk zijn verschenen in pdf-vorm. De teksten lijken ingescand en zijn van alle kleur ontdaan. Het overgebleven zwart-wit heeft het gevlekte, oprechte uiterlijk van transcripties van afgetapte telefoontjes of valse visa. Wat ik eigenlijk bedoel te zeggen is: de echtheid van het materiaal wordt zo bewust opgedrongen aan de lezer dat je begint te twijfelen aan het waarheidsgehalte ervan. Ik wil je nu niet als charlatan bestempelen, ik weet heus wel dat je geen recensie van Artforum of Mousse zou vervalsen om een paar levels te stijgen in de artist-hotnesshiërarchie. Je bent geen paspoortverhandelaar, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het hier om een rookgordijn gaat. Want waar ben jij in dit hele verhaal? Waar vind ik jou?
–
Hallo, Florence? Ben je daar?
Jij bent de poppenspeler. Jij hebt de touwtjes in handen die onze hersencellen doet dansen. En je bespeelt de afvinkende, voort rennende kunstconsumenten met iPhone in de hand. Wij zijn overal bij en maken niets mee. Ik herinner me je blik, terwijl je vertelde over je ideeën voor een destijds aankomende tentoonstelling in Lausanne, Zwitserland. Ondeugend, opgetogen. Het spel dat jij speelt is er een van make-believe. Met behulp van een aantal goed gekozen voorwerpen, teksten en settings open je luiken in onze hoofden. Je fabuleert, je souffleert. En aan de hand van de beetjes informatie die je ons toewerpt, ontspint zich onder onze schedelrand een verhaal. Wat zou er zijn gebeurd? Wat voor persoon woont hier? Van wie is dat voorwerp? Hoe komt het hier? Mag ik hier zijn? Word ik gefilmd? Wie ben ik? Wie ben jij? We kunnen er niets aan doen, we zijn narratieve dieren en dan moet je een kop en een staart aan een losse flodder verbinden. Onze verbeelding is jouw speelveld. En wij volgen gedwee.
Ik luisterde laatst naar een interview met de schrijver Otessa Moshfegh over haar nieuwe roman, een mystery novel. Met dat genre identificeer jij je graag en ook de titel past bij jouw werk: Death is in her hands. De hoofdpersoon, een teruggetrokken oudere vrouw die het leven over zich heen heeft laten komen zonder er zelf vorm aan te geven, vindt op een dag een briefje in een bos. ‘Her name was Magda’, staat erop geschreven. ‘Nobody will ever know who killed her. It wasn’t me. Here is her dead body.’ Maar er ligt geen lijk in de buurt noch is er enig spoor van een moord te vinden. Dat briefje, zo legt Moshfegh uit tijdens het interview, is kunst. Het spoort Vesta, het hoofdpersonage, aan haar zelfopgelegde dociliteit te doorbreken, om letterlijk een drempel over te stappen en het leven vanuit een andere hoek te bekijken. Ik denk dat je het boek zou moeten lezen, Florence. Het deed me denken aan wat jij doet. Jij reikt dat briefje aan, nee beter: je laat het gecontroleerd rondslingeren en hoopt dat sommigen het zien en sommigen niet. Soms neemt het briefje de vorm van een luciferdoosje aan, soms van een 24-uur durende scenografie aan twee kanten van de aardbol, soms van een deur op een kier die hoe hard je er ook tegenaan duwt niet verder opent, soms van een briefje dat je vraagt een 06-nummer te bellen.
Zelf zeg je graag dat je scenario’s of scenografieën creëert die plaatsvinden in het echte leven. Ik moet denken aan het scenario van twee mensen die in een kamer van dezelfde hotelketen aan tegenovergestelde kanten van de aardbol vierentwintig uur lang dezelfde handelingen verrichten of die waarin twee mensen met een soortgelijke levensgeschiedenis die elkaar niet kennen dezelfde straat in dezelfde stad op en neer lopen. Maakt het uit dat deze handelingen plaatsvinden? Het antwoord is nee. Het antwoord is ja.
Je zou allerlei vormen van maatschappijkritiek in je werk kunnen lezen, bijvoorbeeld dat we het leven begrijpen en inrichten aan de hand van al bestaande scripts of dat kunst zich te zeer is gaan vormen naar wat verkoopbaar en consumeerbaar is of dat de hedendaagse mens een paranoïde fantast is, een volgzame luiaard die nergens moeite voor wil doen, et cetera et cetera. Maar toch krijg ik de indruk dat het bij jou om iets anders gaat, hoewel je al deze dingen aanstipt in je scenario’s, lijkt het je vooral te gaan om het creëren van spanning, avontuur, verhalen. Je schudt ons op, reikt iets aan, wijst naar een pad. Het gaat om zoiets als een flits, een zindering, een huivering.
Al dit om te zeggen: ik reisde af naar de stad Haarlem in de provincie Noord-Holland om een werk van je te zien. Het was een vruchteloze onderneming. Dankjewel,
Zoë
Zoë Dankert
schrijft