Twintig jaar De Pont
Twintig jaar De Pont
‘Lelijke dingen worden hier heel snel mooi’
De Pont doet dat wat alle musea zouden moeten doen, in de ogen van directeur Hendrik Driessen: de collectie centraal stellen. Een gesprek over een museum dat zijn bewegingen liefst zo beperkt mogelijk houdt.
Twintig jaar bestaat De Pont in Tilburg. Een jubileum dat niet gevierd wordt, ook al lijken de kunstenaars die er dit jaar exposeren, onder wie Ai Weiwei en Anish Kapoor, net een maatje groter dan in een gewoon jaar. Pas over vijf jaar is het feest, als De Pont vijfentwintig jaar bestaat, en directeur Hendrik Driessen (bijna) met pensioen gaat. Dat jaar zal er ook een bestandscatalogus verschijnen, en hopelijk is dan ook de uitbreiding van het gebouw gerealiseerd, waar Driessen al enige tijd aan werkt. Hij zou het gebouw graag nog voorzien van een nieuwe vleugel die speciaal geschikt is voor presentaties van fotografie en videokunst.
‘Ik heb De Pont nooit gezien als een model voor andere musea’, vertelt Driessen als ik hem spreek over de ontstaansgeschiedenis van Nederlands beroemdste privémuseum. Maar binnen de Nederlandse museale verhoudingen neemt het een eigen positie in, met een programma dat zich nadrukkelijk afzet tegen de waan van de dag. ‘De focus op jonge kunstenaars, die na enkele jaren weer plaats moeten maken voor een nieuwe lichting, is een Hollands fenomeen, een Hollandse ziekte. Ik heb daar nooit aan mee willen doen. Leeftijd telt bij ons niet. Of je nu jong bent of oud, als het werk maar goed is, daar gaat het om. Robert Zandvliet was 26 toen wij zijn werk begonnen aan te kopen, terwijl Howard Hodgkin al bijna 80 was toen zijn eerste schilderij werd verworven.’ Voor Driessen was het van meet af aan duidelijk dat dit museum in het teken moest staan van de permanentie. ‘Ik heb het altijd treurig gevonden als de eigen collectie alleen wordt opgevoerd als tentoonstellingen worden afgevoerd. Wat nu ook weer dreigt bij de musea, onder druk van de economische omstandigheden.’ De Pont wil zich daar tegen te weer stellen. ‘Alles wat we tonen moet het naar ons idee ook waard zijn om langdurig zichtbaar te zijn. Dat is uiteraard van grote invloed op de kunstenaars die je kiest en op de aankopen die je doet.’
De Pont werd geopend in september 1992, drie jaar na de oprichting van een stichting op basis van de nalatenschap van ondernemer en advocaat Jan de Pont. Driessen, die destijds pas 36 jaar oud was en een goede baan had als adjunct-directeur van het Van Abbemuseum, is er van het begin af aan bij betrokken geweest, vanaf het moment dat Edy de Wilde hem benaderde om een plan in te dienen voor de besteding van het fonds. ‘De opdracht was heel open’, vertelt hij. ‘De enige conditie was dat het vermogen besteed moest worden aan de ondersteuning van eigentijdse kunst en de presentatie ervan.’ Hij schreef een voorstel voor een museum dat de collectie centraal zou stellen, met een minimum aan beweging. Hij had daarbij vooral het in die tijd zeer bewonderde Hallen für Neue Kunst in Schaffhausen voor ogen, evenals Museum Insel Hombroich nabij Düsseldorf, dat hij in de gesprekken bij het bestuur ook als sfeerbeeld aandroeg. Een belangrijke inspiratie was verder Donald Judd, die in Marfa in Texas een door hemzelf ontworpen omgeving voor zijn kunst had gerealiseerd, met bouwwerken als sculpturen. Judd was ook de beoogd architect van het museum, dat liefst ergens in de Hollandse polder gevestigd zou worden.
Toen Driessen eenmaal was aangesteld, bleek dat het stichtingsbestuur liever geen geld uitgaf aan nieuwbouw voor een museum dat nog geen collectie had. Er werd gezocht naar een bestaande plek, die gevonden werd in Tilburg, waar Jan de Pont eind jaren zestig een wolspinnerij had opgekocht. Het bedrijf, waar nog maar zes mensen werkten, stond op het punt zijn activiteiten te beëindigen. Nadat was besloten dat de fabriek verbouwd zou worden tot museum, kon timmermanszoon Driessen na overleg met zijn bestuur alle arbeiders een baan in het museum aanbieden. Vier van hen hebben het aanbod geaccepteerd, de twee anderen zijn begeleid bij het zoeken naar ander werk.
De Pont opereert principieel anders dan wat Driessen ‘de lijn Esche’ noemt. ‘Het Van Abbemuseum heeft een boodschap waarbij ook de positie van het museum als intermediair ter discussie komt. Bij De Pont, dat niet gesubsidieerd wordt, staat niet het museum zelf maar de kunst en de kunstenaar centraal.’ Het verklaart in belangrijke mate het sterk monografisch gekleurde beleid van het museum, waarin de autoriteit van de kunstenaar onder aanvoering van Gerhard Richter en Sigmar Polke onaangetast lijkt. Driessen is huiverig het profiel van het museum te definiëren, anders dan via deze ankerpunten, die zo bepalend zijn geweest voor de koers van het museum. Hij heeft in het begin van de collectie wel bepaalde typologieën of kunstenaarstypes gehanteerd, zoals ‘de solist’, ‘de traditionalist’ (die van binnenuit de kunstgeschiedenis probeert op te rekken) en ‘de anarchist’ (die juist van buitenaf tegen de traditie ingaat). Op vrij organische wijze heeft zich daaromheen een groep van werken geformeerd, die zich, naar Driessen hoopt, tot elkaar verhoudt als ‘een soort familie’.
Driessen is geen man van weidse beleidsperspectieven. Hij is geen Rudi Fuchs. Liever stelt hij zich meer op de achtergrond. De opbouw van de collectie is deels gebaseerd op ‘gut feeling’, een kwestie van veel zien in een lange reeks van jaren. ‘Je moet je durven laten verrassen. Veel van wat we hier hebben is gewoon voorbij gekomen. Ik heb dat niet van te voren bedacht. Maar je moet vooral ook nee durven zeggen, om te beginnen tegen jezelf.’ Erop doorgaand zegt hij: ‘Ik vind dat een kunstwerk je moet raken. Daarom is het een kunstwerk. Het moet kunnen aankomen bij jou als kijker. Het bijzondere van goede kunst is dat ze blijft communiceren, ook over het moment van de actualiteit van haar ontstaan heen. Goede kunst blijft dat doen, terwijl alle aanleiding die de communicatie startte verdwenen is. Dat hoeft trouwens niet iets positiefs te zijn. Kunst kan ook irriteren: getverdemme, wat goed.’
Terugblikkend op de voorbije twintig jaar is hij niet ontevreden. Hij is erin geslaagd in het lastige veld dat de internationale kunst biedt, met zijn vele belangen en reputaties, een instituut te bouwen met zekere faam, waar kunstenaars van naam zich graag aan verbinden. Sommigen van die kunstenaars, zoals Roni Horn en Rosemarie Trockel met haar Strickbilder, waren nooit eerder in dit land te zien. Daarbij slaagt De Pont er, ondanks dat de organisatie slechts acht fte telt, in een steeds groter publiek te trekken. Dit jaar al 75.000 mensen.
Domeniek Ruyters is hoofdredacteur van Metropolis M
Anish Kapoor
De Pont, Tilburg
13 oktober 2012 t/m 27 januari 2013
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M