metropolis m

Femke Herregraven, The Murmur of the Dying, in Dialect, Radius CCA, foto Gunnar Meier

Wat doe je als je huis in brand staat? Ga je door met wat je deed, hopend dat het uiteindelijk meevalt, of evacueer je? En hoe kan kunst bijdragen aan een toekomstbestendig huis? Het boek Worlding Ecologies: Art, Science and Activism Towards Climate Justice, ontsproten uit het Delftse RADIUS, bundelt standpunten van toonaangevende en opkomende denkers in het klimaat- en kunstdebat. Want kan de kunstwereld blijven rondgaan in representatie en het bevragen van discours, of moeten we een radicaal andere rol aannemen? Met het boek in de hand gaat Tessel Janse langs bij Niekolaas Johannes Lekkerkerk, oprichter van RADIUS en mede-samensteller van Worlding Ecologies.

In het donkere en koele ondergrondse reservoir van de oude watertoren, waar de tentoonstellingsruimte van RADIUS zich bevindt, klinken naargeestige fluitgeluiden en een vragend gekreun. Deze geluiden komen uit acht sculpturen, langwerpig, blauw en organisch van vorm. De werken stellen strottenhoofden met een luchtpijp voor. De bijna bovenmenselijke geluiden behoren toe aan de Haenyeo (Koreaans voor ‘vrouwen van de zee’) van het eiland Jeju. Sinds de zeventiende eeuw zijn deze vrouwen verantwoordelijk voor de voedselvoorziening van hun gemeenschap. Ze duiken dagelijks urenlang naar schelpdieren, wier, zeeslakken en zeesterren en kunnen minutenlang onder water blijven. Als ze weer bovenkomen, ontsnapt er een fluitende zucht door het uitademen van koolstofdioxide en het snelle inademen van zuurstof. Dit geluid, sumbisori genoemd, is een door generaties overgeleverde ademtechniek die het riskante duiken zonder zuurstoftanks mogelijk maakt, maar dient ook als een communicatiemiddel. Inmiddels zijn de meeste praktiserende Haenyeo ouder dan zestig, en staat hun cultuur onder druk door overbevissing, vervuiling en de mogelijkheid om op veiligere manieren een inkomen te verdienen.

Voor kunstenaar Femke Herregraven, maker van deze sculpturen en de soundscape Twenty Birds Inside Her Chest (2021), vertegenwoordigt sumbisori de taal van de Haenyeo. Het is een taal die nauw verbonden is met de intieme kennis van het ecosysteem rond Jeju, waarbij de semi-matriarchale cultuur en economische autonomie verwikkeld zijn met de gezondheid van het zeeleven. Deze plaatsgebonden taal, die tevens een kennissysteem en ecologische verantwoordelijkheid vertegenwoordigt, is voor Herregraven een alternatief voor wat taal is geworden onder mondiaal kapitalisme: een transactioneel instrument van informatie-uitwisseling in dienst van de wereldmarkt.

De ecologische rol van taal

Worlding Ecologies begint met de diagnose dat als taal verweven is met ecologische omstandigheden, de oplopende atmosferische druk van het Antropoceen vraagt om heroverweging van onze manier van communiceren en dus ons wereldbeeld. Het boek, in de maak sinds de opening van RADIUS in 2022, kan volgens Lekkerkerk worden gezien als intentieverklaring om het ecosysteem van de kunstwereld en haar omgeving grondig te heroverwegen. In achttien korte teksten reflecteren vooruitstrevende curatoren, kunstenaars en academici zoals Filipa Ramos, T.J. Demos en Chus Martínez, en nieuwere stemmen als Sami Hammana en Victoria McKenzie op de waarde van kunst in de zoektocht naar ecologische benaderingen die ‘werelds’ zijn: herstellend, vindingrijk en ‘response-able’, ofwel in staat ook de behoeftes van onze meer-dan-menselijke omgeving te voorzien. Het klimaat slaat hierbij niet alleen op weersomstandigheden, maar ook het klimaat van publieke opinie en politieke (on)wil, en soms zelfs wantrouwen tegenover wetenschappers, de culturele sector, maar ook migranten en politieke vluchtelingen.[1]

Een eerste noodzakelijke taalverschuiving die wordt besproken, is die van ‘klimaatcrisis’ naar ‘klimaatregime’ in navolging van posthumanistisch filosoof Bruno Latour: planetaire opwarming, uitsterving en uitputting vertegenwoordigen geen kortstondige crisis die met tijdelijke maatregelen kan worden opgelost. Ze vragen om permanente aanpassing, benadrukt Lekkerkerk in zijn openingstekst. Hoofdstukken voeren vervolgens langs klimaatracisme en de milieurechtvaardigheidsbeweging (Demos, McKenzie), kansen en valkuilen voor de omarming van ecologie in de kunstwereld (Ramos, Federica Bueti, Ursula Biemann), filosofische verhandelingen over esthetiek en actie (Hammana, Christopher F. Julien), en juist praktische verslagen van kunst- en gemeenschapsprojecten tegen vervuiling (Margarida Mendes, Biemann). Het jonge RADIUS verhoudt zich zo gelijk tot kunstinstellingen als Martínez’ TBA21-Academy, onderzoeksinstituut voor kunst, wetenschap en de oceaan, en tot onderzoeksinstituten binnen en buiten Nederland zoals het Centre for Research Architecture van Goldsmiths, University of London. De concrete plannen voor nieuwe organisatievormen van RADIUS, zoals die door sommige van deze instellingen zijn geïnitieerd, raken in Worlding Ecologies echter al snel uit zicht. Zo ook in de praktijk: RADIUS blijft vooral een plek waar het presenteren van kunst centraal staat en waar mogelijkheden op theoretisch niveau worden verkend. Lekkerkerk zegt hierover: ‘Ik blijf toch een klassiek geschoolde curator die het liefst tentoonstellingen samenstelt.’

Plantfilosoof Michael Marder schrijft dat we taal te lang hebben benaderd als systeem van symbolen, een circuit van communicatie, en daarbij haar mogelijkheid om wereldbeelden te scheppen zijn vergeten. Het massale verlies van biodiversiteit gaat gepaard met het verlies van de verwevenheid van gemeenschappen met planten, dieren, grond en waterlichamen, en daarmee ook van de talen die zij ontwikkeld hebben om hun omgeving te duiden. De geschiedenis van het kolonialisme toont dat de genocide van Inheemse bewoners samenhangt met ecocide (het verloren gaan van ecosystemen aan steden, landbouw en privatisering) en epistemicide (het verlies van kennis over die ecosystemen).[2] Kolonialisme en de klimaatcrisis zijn onlosmakelijk verbonden: tachtig procent van de biodiversiteit bevindt zich op de twintig procent van de aarde die nog door Inheemse gemeenschappen wordt beheerd.[3] Naast het beschermen en laten floreren van hun kennis, is het dus van belang om verloren gegane gebiedsspecifieke kennis opnieuw te ontwikkelen.

Op zichzelf geen nieuwe informatie, maar centraal onderdeel daarvan is volgens Marder het ecologisch inbedden van taal, en haar te gebruiken als instrument van verbinding. Talen weerspiegelen de textuur van het ecosysteem, bijvoorbeeld door woorden te vinden voor de nuances van de getijden rond Jeju en hoe deze veranderen door zeespiegelstijging. Een ecologisch vaardige taal leert ons te luisteren naar het ecosysteem. Kunstenaars, denkers, wetenschappers en activisten moeten samen woorden ontwikkelen die beter grip geven op abstracties als ‘1,5 graden opwarming’ en het ‘Antropoceen’, een term die in Worlding Ecologies zelf tot discussie leidt. Deze impliceert namelijk universele verantwoordelijkheid, en is dus toe aan vervanging. Hoe leren we elkaars talen spreken wanneer juist taal eeuwenlang is ingezet om mensen te categoriseren op basis van ras en gender? En om te verdelen tussen vervuilers en hen die de impact het meeste voelen; tussen hen die worden uitgenodigd mee te denken met wetenschappers en beleidsmakers, en hen die buiten blijven staan? Tijdens het lezen vraag ik mij af in hoeverre Worlding Ecologies, Engelstalig, zonder afbeeldingen en soms abstract, verbindingen aangaat met een nieuw publiek of juist keurig binnen het discours van academische grootheden blijft.

Grenzen aan groei

Terwijl we vanuit de watertoren uitkijken over Delft, haar eeuwenoude kerken en de Technische Universiteit, praat Lekkerkerk over het belang van plaatsgebonden denken en handelen. Elk jaar komen honderden Delftse basisschoolkinderen bij RADIUS langs. Samen ontwerpen ze creatieve manieren om te leven met het water, met de opdracht verder te denken dan dijken en muren. Hij ziet het als een interventie in de verwevenheid van Delft met zijn petrochemische industrie en marktgerichte oplossingen voor opwarming van het klimaat, door er een meer fundamentele heroverweging van hoe we ons tot onze planeet verhouden tegenover te stellen. We moeten verder kijken dan wat Lekkerkerk omschrijft als ‘salvage politics’, een beleid van behouden wat er te behouden valt, en buiten zulke kaders zoeken naar een meer zorgzame relatie tot onze omgeving.

Zo schrijft kunstenaar Ursula Biemann over haar betrokkenheid bij Devenir Universidad, een Inheemse universiteit in de Amazone waar lokale ecologische kennis wordt ontwikkeld en gedeeld, mede dankzij haar filmwerk. Research Architecture onderzoeker Margarida Mendes beschrijft burgerinitiatieven in New Orleans, Marokko en Zuid-Amerika die vervuiling van waterwegen meten en hun eigen afhankelijkheid van die waterwegen in kaart brengen, om zo verbetering af te dwingen bij bedrijven en overheden. Waar de wereldeconomie wegkijkt kunnen burgers als onderzoekers opstaan voor het welzijn van mens en milieu, vaak gesteund door kunstenaars en mede gefinancierd door subsidies die zij meebrengen. Kunst kán een belangrijk podium bieden voor niet-Westerse benaderingen en het ontwerpen van een nieuw gemeenschappelijk huis, stelt Zoénie Liwen Deng, gelieerd aan Waag Futurelab en de Willem de Kooning Academie. Maar Biemanns essay over haar artistieke project in de Amazone benadrukt dat kunst vooral ook nuttig moet zijn voor de mensen waar het over gaat. Haar archief faciliteert kennisoverlevering, maar documenteert ook bewijs voor eigendomsrechten over het gebied. Biemanns videowerk is een secundair resultaat, een manier om betrokkenheid van een groter publiek te bereiken. Lekkerkerk vertelt: ‘Het is mijn droom om activistische kunst langdurig te kunnen ondersteunen.’ Waarde staat daarbij los van of een werk populair is bij het publiek. Met Worlding Ecologies zet RADIUS een eerste stap in de richting van zulk denken.

Femke Herregraven, The Murmur of the Dying, in Dialect, Radius CCA, foto Gunnar Meier

Dit soort initiatieven wijken sterk af van de tech-fixes, waar de TU Delft in grossiert en die getuigen van een oneindig vertrouwen in de mens als opzichter van de natuur, als beslisser over het ecosysteem die het klimaat uiteindelijk te slim af is. De wetenschap staat daarmee in een traditie van verlichtingsdenken die volgens Martínez en Ramos toe is aan een waardig einde. Het is tijd te onderkennen dat de mens niet boven de natuur uit zweeft en vanuit neutrale positie de ecologie in kaart brengt. In tegendeel, RADIUS’ jaarprogramma van 2024 Grenzen Aan Groei benadrukt dat Nederland als maakbaar winstlandschap een uitstekend voorbeeld is van hoe oeverloos werken tégen de natuur – dijken bouwen, polders droogpompen, monocultuur en bemesting – inmiddels tot verval leidt. Ramos schrijft dat we een manier moeten vinden om palliatieve zorg te bieden aan dit soort modernistisch gedachtegoed. Hoe kunnen we het waardevolle bewaren, en dat wat nu onhoudbaar blijkt met compassie helpen vertrekken?

Kunst als verbinder

Voor Martínez is kunst bij uitstek een verbinder die verhalen en emoties kan verwoorden waarvoor geen plaats is binnen de wetenschappelijke taal van objectiviteit en neutraliteit. Kunst kan modernistische grenzen doen vervagen, omdat ze van alle disciplines iets leent en zo een brug slaat tussen data, emotie, universeel en plaatsgebonden, mens en plant, dier of waterlichaam, en tussen de galerie en de gemeenschappen met wie kunstenaars samenwerken. Zo kan kunst de natuur in onze instituten brengen, planetaire parallellen aantonen, de taal van wetenschap met die van het gevoel verweven en onze perceptie van de wereld om ons heen verrijken. Daarom is het belangrijk om vanuit de kunstwereld ruimte te bieden aan het werk dat klimaatgeëngageerde kunstenaars doen, en zo bij te dragen aan een broedplaats waar nieuwe ecologische verhoudingen in samenspraak worden vormgegeven. Het kan zo simpel zijn als een tuin op het dak van het museum aanleggen voor wilde bijen, gastvrijheid voor het meer-dan-menselijke in het gebouw verweven zodat musea een plaats worden voor duiven, mieren en mensen, schrijft Jessica Ullrich.

Voor wie lang meedraait in de kunstwereld zal dit idealistisch klinken. Een te snelle omarming van ecologisch denken leidt, zo schrijft Ramos, namelijk tot zelf-sussen, maar niet altijd tot transformatieve actie. Zijn kunstenaars bijvoorbeeld brandweerlieden, zoals Christopher F. Julien beschrijft, die zich aan moeten sluiten bij Extinction Rebellion en als een ‘parrhesiast’ – oud-Grieks voor iemand die vrijuit spreekt zonder boodschap aan sociale conventies – de ongemakkelijke waarheid waar mogelijk verkondigen? Soepgooiers en Jonas Staal zijn misschien impopulair maar hebben een punt wanneer ze van musea eisen de banden met de fossiele- en oorlogsindustrie te breken. Of dienen kunstenaars en onderzoekers juist als vertragers, paradoxaal maar onmisbaar in een tijd van urgentie, die erop wijzen dat betekenisvolle verandering alleen plaatsvindt wanneer we stilstaan bij de blinde vlekken van veelgebruikte leuzen? Kunsthistoricus T.J. Demos moedigt klimaatactivisten aan verder te kijken dan alleen een koolstofvrije toekomst: voor gekoloniseerde groepen staat hun huis al heel lang in brand. Echte verandering komt wanneer klimaatactivisme ook luistert naar minderheden, zo laat de biodiversiteit op Inheems grondgebied zien. De milieurechtvaardigheidsbeweging ontstond immers bij Zwarte gemeenschappen in de Verenigde Staten in de jaren zeventig.

Met Worlding Ecologies begint RADIUS aan de ambitieuze taak meerdere ecosystemen tegelijk te heroverwegen: van modernistische denkbeelden en groene groei tot het kunstveld. In de verscheidenheid aan hoofdstukken presenteren auteurs soms tegengestelde perspectieven op klimaat, kunst en wetenschap, en weerspiegelen daarmee een microkosmos van dit complexe debat. RADIUS verzamelt een indrukwekkend aantal denkers in een collectieve vlucht naar voren, al ontbreekt de stem van de wetenschappers zelf. Maar hoewel de doodsverklaring van het modernistisch gedachtegoed niet nieuw is, lees ik tussen de regels door dat ook kunstkritiek en instellingen zich maar met moeite losmaken van de traditionele galerie en het geschreven commentaar. Bijdragen zijn het sterkst wanneer, liever dan Latour, niet-Westerse denkers en collectieven worden betrokken om zo uitgesleten debatten over het klimaat los te wrikken, en wanneer de modernistische tweedeling tussen geest en materie wordt overbrugd door abstracte theorie te koppelen aan concrete voorstellen. Alleen zo komen we tot een toekomst waar de term ‘duurzaamheid’ – het zo lang mogelijk rekken van het bestaand systeem – wordt omgedacht tot ‘zorgzaamheid’ – handelen met zorg voor de meer-dan-menselijke, toekomstige generaties. Een vanuit RADIUS geformuleerde conclusie over hoe een intersectionele, eco-feministische en dekoloniale kunstinstelling er in Nederland uitziet, al dan niet met bijentuin, houden we nog te goed.

1 Christina Sharpe benadert het ‘weer’ als een sociaal-politiek klimaat, bijvoorbeeld van anti-Zwart racisme. 2 Christina Sharpe, In the Wake: On Blackness and Being, Durham: Duke University Press, 2016, pp. 102-133.
2 Boaventura de Sousa Santos, Epistemologies of the South: Justice Against Epistemicide, Routledge: New York, 2016.
3 Douglas Nakashima, Igor Krupnik, Jennifer T. Rubis (eds), Indigenous Knowledge for Climate Change Assessment and Adaptation, Cambridge University Press: Cambridge & New York, 2018, p. 4.

Tessel Janse

is PhD kandidaat in cultuurstudies bij Goldsmiths, University of London

Recente artikelen