‘We moeten enorm oppassen voor de tere witte zieltjes’ Interview Patricia Kaersenhout
Patricia Kaersenhout werkt al bijna twintig jaar als kunstenaar, maar krijgt pas sinds een tijdje meer aandacht. Haar werk is wereldwijd te zien, onder andere in het Deense museum Gl. Holtegaard, Prospects 4 in New Orleans en het Frans Hals Museum in Haarlem. Kaersenhout houdt zich bezig met verborgen geschiedenissen, de Afrikaanse diaspora binnen de westerse context, koloniale wonden en decolonial aesthesis. Rosa te Velde ging in gesprek met Kaersenhout over haar werk en de hype rond het huidige dekolonialiseringsdebat.
Hoe verklaar je de huidige aandacht voor je werk?
‘Ik snap er werkelijk niets van. Onzichtbaarheid was zelfs een thema in mijn werk. De positie van buitenstaander hield ik bewust in stand, om te observeren en van daaruit te reageren. Dat is opeens veranderd. Wat betekent dat nu en over vijf jaar, als dit thema uitgekauwd is? Voor mezelf maak ik me geen zorgen, want ik weet: als kunstenaar ben je eigenlijk zo vloeibaar als water, je gaat toch wel door met je werk. Maar ik vind het wel te gek dat het nu lukt om zoveel mensen bij elkaar te brengen. De opening van A Global Table in het Frans Hals Museum en De Hallen Haarlem bijvoorbeeld werd goed bezocht. Ik had verschillende mensen uitgenodigd om een bijdrage te leveren aan die avond. Wintipriester Marian Markelo was er in vol ornaat. Zanger Shishani zong een lied en las een tekst voor over zwart en lesbisch zijn. Alles wat ongemakkelijk is, werd uitgesproken. Bushra, één van de vluchtelingenvrouwen met wie ik veel samenwerk, kwam aan het woord en vertelde over haar situatie, over hoe verschrikkelijk ongedocumenteerde vluchtelingen behandeld worden in Nederland. Dat het samenbrengen van die verschillende werelden lukt met behulp van kunst geeft mij veel voldoening.’
Kun je iets vertellen over je vroegere werk?
‘In 2002 kreeg ik een opdracht van het CBK en het Amsterdamse Fonds voor de Kunst, die vorm kreeg in het project De kleine geschiedenis van de slavernij – Sporen in Amsterdam, waar ik een jaar aan heb gewerkt. Het bestond uit een korte film, een installatie en ook een werk in de openbare ruimte. Dat project is voor mij erg belangrijk geweest; ik ben daarna verdergegaan met de Caribische traditie en de slavernij als onderwerp. Met de Caribische traditie bedoel ik de orale overdracht van geschiedenis, maar ook de belichaamde geschiedenis, de geschiedenis van je voorouders die je in je lichaam meedraagt en doorgeeft aan de volgende generatie. In de film Wat er dus verteld wordt (2003) heb ik negen verschillende vrouwen slavenlegendes laten vertellen. Door de montage laat ik zien hoe de rode draad van zo’n verhaal overeind blijft, maar dat iedereen verschillende details onthoudt. Als je het verhaal goed vertelt met de juicy details, dan is er een grotere kans dat het verhaal doorverteld wordt. Ik noem dit “levende geschiedenis”. Dit project is voor mij bepalend geweest voor de manier waarop ik nog steeds werk.’
Zwarte of niet-westerse kunstenaars worden op dit moment steeds gevraagd om te reageren op discriminatie, migratie, uitsluiting of het koloniale verleden. Het is goed dat er eindelijk serieuze aandacht is voor deze onderwerpen, maar leidt dit niet opnieuw tot hokjesdenken? Hoe zie je die problematiek in relatie tot je eigen werk?
‘Veel mensen weten niet dat ik al twintig jaar bezig ben met dit onderwerp. Ze denken dat ik meedrijf op de hype die er nu is. Ik vind het heel goed dat er ook zwarte kunstenaars zijn die een signatuur hebben waaruit de etniciteit niet direct spreekt. Natasja Kensmil vind ik daar een goed voorbeeld van, of Silvia Martes, die bijvoorbeeld geïnspireerd is door Scandinavische films. Maar ik ben het eens met bell hooks: alle kunst is politiek en moet politiek zijn. Je moet het ook op die manier inzetten. Zij heeft het natuurlijk met name over kunstenaars van kleur. Als ik Delftsblauwe vazen schilder met tulpen erin, dan krijgt dat beeld een heel andere betekenis dan wanneer bijvoorbeeld Rob Birza dat doet. Daar ontkom je niet aan. Een witte kunstenaar wordt nooit de vraag gesteld waarom zijn of haar werk zo wit is. Ik zou willen dat er ook een soort vanzelfsprekendheid zou zijn voor zwarte kunstenaars. Dat je niet hoeft uit te leggen waarom je werk wel of niet “zwart” is.’
Wordt je werk in Nederland goed begrepen? Wat is de kritiek?
‘Sommige mensen hebben moeite met de symboliek die ik gebruik. Ze snappen niet dat symbolische handelingen of rituelen noodzakelijk zijn om pijn en verdriet te verwerken. Als je uit een cultuur komt waarin alles wat spiritueel of ritualistisch is systematisch vernietigd wordt en over alles analytisch nagedacht wordt, dan snap en voel je het niet. Men gaat zich verschuilen achter formalistische vragen, achter wetenschap, techniek of feitenkennis. Dat is een manier om emoties uit de weg te gaan. Ik mis vaak nieuwsgierigheid bij mensen die een oordeel hebben. De laatste jaren doe ik meer performances. Het fascineert me om dingen met toeschouwers te doen, om fysieke handelingen te verrichten. Dat leidt tot een ander bewustzijn bij het publiek. Maar ook dan merk ik dat er bij sommige mensen een clash plaatsvindt tussen hun westerse, “moderne” achtergrond en de elementen uit andere culturen die ik gebruik in mijn werk. Dat creëert verwarring. Met name witte mensen zijn vaak niet gewend dat er andere vormen van kennisoverdracht zijn.’
Je werk wordt in verband gebracht met de term decolonial aesthesis. Wat versta je daaronder?
‘Decolonial aesthesis gaat over andere, niet-westerse vormen van schoonheid die niet esthetisch georiënteerd zijn, maar gaan over de diepe wonden die het koloniale verleden heeft achtergelaten, die nog steeds voelbaar zijn en geheeld moeten worden. “We have to create the cracks in time and history, we have to create space for the silenced voices”, zoals de socioloog Rolando Vázquez dat zo mooi zegt.’
Rolando Vázquez organiseerde in maart in Berlijn een workshop met de titel The End of The Contemporary, waar jij ook een presentatie over je werk hield. Wat is de noodzaak om het ‘einde van het hedendaagse’ aan te kondigen?
‘Het probleem is dat het Westen alleen maar bezig is met vernieuwen. Alles moet sneller, beter, nieuwer. Het is als een trein die maar doordendert en doorraast. Er wordt niet gekeken naar de enorme vernietiging die dat met zich meebrengt. De aarde en culturen worden verwoest. We moeten ophouden met vernieuwen. Sinds de conquistadores met hun boten de oceanen overzeilden, met alle gevolgen van dien, is het een puinhoop geworden. Het wordt tijd dat we andere vensters gaan openen op de wereld, een caleidoscopische visie op de wereld ontwikkelen. We moeten niet alleen over westerse filosofen leren; iemand als de Nigeriaanse filosoof Sophie Olúwolé moet ook in het curriculum worden opgenomen. We moeten stoppen met de hebzucht en de destructie, stoppen met het accepteren dat de witte patriarch met al zijn leugens wegkomt. Dat is “the end of the contemporary”.’
Wat is volgens jou de keerzijde van de hype rond het dekolonialiseringsdebat?
‘Ik ben achterdochtig geworden. Organisaties zijn er als de kippen bij wanneer er geld te halen valt, maar vragen zich niet af of het wel geloofwaardig is om zich bezig te houden met deze onderwerpen wanneer ze zelf niemand van kleur op betekenisvolle plekken hebben zitten. Wat ik nu zie, is dat mensen het pijnlijke proces van het nadenken over je eigen medeplichtigheid, over je eigen privileges uit de weg gaan. Vaak wordt de oplossing gezocht bij mensen van kleur. “We vragen een zwarte persoon in ons panel, dan zijn we divers.” Maar het begint bij jezelf. Het gaat namelijk om een wond, waar je diep in moet duiken om de oorzaak te vinden zodat je hem kunt genezen. Ik zie in Nederland weinig bereidheid om dat te doen. Alles moet voorzichtig en geleidelijk gaan, we moeten enorm oppassen voor de tere witte zieltjes.’
Heb je het gevoel dat er iets aan het veranderen is?
‘Er wordt nog steeds weinig rekening gehouden met het eeuwenlange lijden van zwarte mensen, die tot op de dag van vandaag jonger sterven door stress, omdat ze dagelijks geconfronteerd worden met racisme en uitsluiting als gevolg van een systematische ongelijkheid die ontstaan is ten tijde van de slavernij. Maar er is een nieuwe generatie mensen van kleur opgestaan die deze situatie niet meer pikt. Veel witte mensen kunnen daar niet tegen en het zijn hun reacties die zorgen voor polarisering.
Die jonge generatie zwarte activisten juichte toen jij de leiding van een door WOW Amsterdam georganiseerd gesprek tussen twee zwarte hoogleraren, Gloria Wekker en Philomena Essed, overnam van de slecht voorbereide moderator Heleen Mees. Dit gesprek vond plaats in het kader van Guess Who’s Coming to Dinner Too?, (een community artproject in samenwerking met AGA LAB, BYBROWN, Het GildeLab en WOW Amsterdam) en had het hoogtepunt van de randprogrammering moeten worden. Hoe kijk je daarop terug?
‘Guess Who’s Coming to Dinner Too? is een commentaar op Judy Chicago’s installatie The Dinner Party (1974–1979), waarin vergeten vrouwen uit de geschiedenis worden geëerd. In haar versie zit slechts één zwarte vrouw. Met mijn tafel probeer ik de verhalen van 36 vrouwen van kleur een plek te geven. Van vrouwen die protesteerden tegen de overheerser, zoals Sanité Bélair, die in Haïti meevocht als onafhankelijkheidsstrijder tijdens de slavenopstand, of Ruby Bridges, het eerste Afro-Amerikaanse kind dat op zesjarige leeftijd naar een witte openbare school ging, of de vrouwelijke N’Nonmitonsoldaten in het koninkrijk Dahomey. Het gaat over kwetsbaarheid en verzet. Ik vond het een enorme eer dat Wekker en Essed hadden toegezegd om deel te nemen aan het gesprek dat we organiseerden. WOW Amsterdam nodigde Heleen Mees uit als moderator; zij was niet mijn keuze. Na een tenenkrommend begin, waarin Mees verschillende pijnlijke fouten maakte, heb ik het overgenomen. Dit voorval hebben we meteen tot onderwerp van gesprek gemaakt en als voorbeeld van entitlement racism besproken. Het was pijnlijk, maar achteraf denk ik dat deze avond een belangrijke onderdeel was van het project, juist om alle facetten van het onderwerp te laten zien. Om het toch goed af te sluiten, heb ik een bijeenkomst georganiseerd bij DasArts, waar we met een groep van vijftig mensen hebben geluisterd naar de confrontaties die dagelijks in Nederland plaatsvinden tussen witte instituten en mensen van kleur. Zwarte mensen deelden hun verhaal, witte mensen mochten luisteren. Het was een leerzame en helende manier om het project tot een goed einde te brengen.’
A Global Table – What does our food say about us?
Frans Hals Museum en De Hallen Haarlem
23.09.2017 t/m 07.01.2018
Colonial Stories – Power and People
Gl. Holtegaard, Holte, Denenmarken
25.08.2017 t/m 30.12.2017
The Lotus in Spite of the Swamp
Prospects 4, New Orleans, Verenigde Staten
18.11.2017 t/m 25.02.2018
Patricia Kaersenhout werd in 1966 geboren in Den Helder. Haar ouders zijn van Surinaamse komaf. Ze studeerde beeldende kunst aan de Gerrit Rietveld Academie en sociale wetenschappen aan De Amstelhorn in Amsterdam. Naast haar werk als kunstenaar is ze docent aan de Decolonial Summerschool in Middelburg, adviseur bij het Mondriaanfonds, lid van de Raad voor Cultuur en coach bij DasArts. Ook wordt ze vaak gevraagd om te spreken op lezingen en debatten. In haar werk onderzoekt Kaersenhout sociale onzichtbaarheid als gevolg van de Afrikaanse diaspora, die ze in verband brengt met de geschiedenis van de slavernij, racisme, feminisme en seksualiteit. Ook richt ze zich op het kolonialisme in relatie tot haar opvoeding in een West-Europese context. De afgelopen jaren stelde Kaersenhout tentoon in binnen- en buitenland.
Rosa te Velde
volgt de Master Design Cultures, Vrije Universiteit, Amsterdam