‘Zonder meervoudigheid vervallen we in propaganda’ In gesprek met Bambi Ceuppens
Antropologe Bambi Ceuppens is senior researcher en curator van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) in Tervuren en docente aan KASK in Gent en Sint Lucas in Antwerpen. Ze spreekt met Phillip Van den Bossche over haar werk, Black Lives Matter, cancel culture en de samenwerking tussen kunstenaars en wetenschappers. ‘Het valt mij op dat vele wetenschappers en kunstenaars dezelfde vragen stellen en vaak zelfs dezelfde antwoorden geven, zij het in een verschillende vorm.’
Sinds de heropening van het AfricaMuseum of KMMA (Koninklijk Museum voor Midden-Afrika) is er, zacht uitgedrukt, veel gebeurd. De BLM-beweging, de protesten in de Verenigde Staten en hier, de standbeelden die wereldwijd van hun voetstuk worden gehaald. Het debat wordt opiniegewijs gevoerd, maar vindt ze ook ingang in onze instituten? Wordt er daadwerkelijk geluisterd naar de ongelijkheid of naar andere perspectieven?
‘Ik denk dat er onvoldoende wordt geluisterd, maar vooral: onvoldoende wordt gehandeld. Wat ontbreekt is een allesomvattend en structureel beleid op het vlak van samenwerking met mensen van Afrikaanse afkomst, de ontwikkeling van nieuwe inhouden voor programmatie, human resources enzovoort. Ik vrees dat weinigen weten waarin een postkoloniaal perspectief (analyse van voortbestaan van koloniale denkpatronen en structuren) verschilt van een dekoloniaal (een actieplan om daar een eind aan te maken) en dus ook de postkoloniale dan wel dekoloniale literatuur kennen. “Diversiteit”, “dekoloniseren”, het zijn modewoorden die al te vaak te pas en te onpas worden gebruikt om uiteindelijk kunnen blijven doen wat men altijd gedaan heeft. Je kent de beroemde zin die ondertussen een cliché is geworden uit de roman Il gattopardo (1958) van Giuseppe Tomasi di Lampedusa: “Se vogliamo che tutto rimanga com’è, bisogna che tutto cambi” (als we willen dat alles hetzelfde blijft, moet alles veranderen). Woorden zoals “diversiteit” en “dekolonisatie” lijken te wijzen op een revolutie, maar meer dan schone schijn is dat niet.’
Klopt het dat je het woord ‘dekoloniseren’ zelf niet vaak gebruikt of vergis ik mij?
‘Ik kan daar heel lang en uitgebreid op antwoorden, maar laat ik het houden op de titel van een artikel dat ik geschreven heb: “La nécessaire décolonisation du Musée Royal de l’Afrique Centrale par les Belgo-Congolais”, dat verschenen is in het boek Créer en postcolonie: 2010-2015. Voix et dissidences belgo-congolaises uit 2016, geredigeerd door Gia Abrassart en Sarah Demart.’
Kan een begrip als ‘wit privilege’ een rol spelen in de racismestrijd? Politicologe Karen Celis schreef hier in juni een boeiend opiniestuk in De Standaard over. ‘Door racisme als een structuur te beschouwen en niet als iets dat inherent is aan een individu, vermijd je determinisme. Structuren kunnen veranderen, mensen kunnen structuren veranderen. Maar mensen kunnen oneerlijke structuren ook in stand houden, en daar ook van beschuldigd worden.’ Volg je haar redenering?
‘Ik maak graag de vergelijking met kapitalisme: we leven allemaal in een kapitalistisch systeem, ook de vluchteling op Lesbos, ook de dakloze in het centrum van Brussel, zelfs de persoon die volledig autarkisch is. Ook al kweek je je eigen voedsel, bouw je je eigen huis, maak je je eigen kleren, dan nog adem je fijnstof in dat gelieerd is aan fossiele brandstoffen, het verkeer, de metaalindustrie, die op hun beurt allemaal gelinkt zijn aan het kapitalisme. Maar de meesten onder ons voelen aan dat mensen uit een van bovenvermelde categorieën kapitalisten noemen een stap te ver is, omdat ze, zelfs al zitten ze ingekapseld in het kapitalistische systeem, er veel minder verantwoordelijkheid voor dragen dan industriële maatschappijen. Dus ja, ik vind het concept van “wit privilege” problematisch, precies omdat het voorbij gaat aan intersectionaliteit of kruispuntdenken. Als we naar individuele mensen met de vinger wijzen, dreigen we de rol van structuren uit het oog te verliezen. Die structuren worden uiteraard bemand (bevrouwd?) door individuele personen die hen in stand kunnen houden; maar individuele personen zijn ook de enigen die structuren kunnen veranderen.’
Verstoppen kunstinstellingen zich niet te vaak achter een schijn van neutraliteit? Curator Anne Wetsi Mpoma schrijft in haar bijdrage voor de publicatie Being Imposed Upon (2020) over ‘de kolonialiteit van de macht in Belgische kunstinstellingen’.
‘Inderdaad. Vooral bij wetenschappelijke instellingen zoals het KMMA bestaat de neiging om de feitelijke complexiteit van realiteiten in te roepen om vooral geen standpunt te moeten innemen. De vis verdrinken, noem ik dat. Menswetenschappen zijn nooit neutraal omdat je als mens, ook als wetenschapper, altijd spreekt vanuit een bepaalde positie. En instellingen profileren zich op een gelijkaardige wijze. Je kan het vergelijken met de afwijzing van religieuze symbolen (lees de hoofddoek) in naam van de neutraliteit: zogenaamde niet-symbolische kledij staat zelf ook symbolisch voor iets en is nooit waardenvrij. Bovendien kan wie zich als wetenschapper engageert voor een tentoonstelling dat niet loskoppelen van zijn of haar rol als burger. De maatschappij waarin we leven is geen rechtbank waarin mensen gereduceerd kunnen worden tot de rol van aanklager, slachtoffer of beschuldigde en waar op het einde iemand wordt veroordeeld of vrijgesproken. Maar over zwaarbeladen thema’s zoals de Tweede Wereldoorlog, de trans-Atlantische slavenhandel, de kolonisatie, hedendaags racisme enzovoort, moet je als burger en wetenschapper wel uitspraken durven doen. Ik stel vast dat historici die onderzoek doen over de Tweede Wereldoorlog, over de trans-Atlantische slavenhandel, over hedendaags racisme daar geen probleem mee hebben, maar nogal wat historici die werken op het koloniale verleden wel. Meer in het algemeen ben ik altijd geamuseerd dat het vaak uitgerekend de mensen zijn die het felst van leer trekken tegen “cultureel relativisme” als het pakweg over Europese moslims gaat, die het sterkst die kaart trekken als de kolonisatie ter sprake komt, met als argument dat “je de zaken in hun context moet zien”, zonder dat ze beseffen dat een context nooit eenduidig is: het Latijnse con betekent “met”, texere betekent “weven”. Weven betekent sowieso verweven, dat wil zeggen verticale en horizontale draden verbinden, een context is altijd multidimensionaal. Als je “de context” alleen maar bekijkt vanuit het standpunt van één groep mensen die het met elkaar eens zijn, ben je niét contextueel bezig. Wie naast Europese voorstanders ook oog heeft voor Europese en Afrikaanse tegenstanders van de kolonisatie tijdens de koloniale periode zelf, ziet inderdaad een context. Als we dat met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog of de trans-Atlantische slavenhandel niet zouden doen, zouden we geen enkel argument hebben om de genocide op joden en Roma of op het tot slaaf maken van Afrikanen te veroordelen. We kunnen over (neo)nazisme niet, zoals Trump, zeggen dat er goeden en kwaden zijn aan beide kanten: we moeten slavernij, kolonisatie, racisme en fascisme onverbloemd durven veroordelen.’
Welke signalen vang je op van kunstenaars en studenten op de academies waar je doceert? In welke mate ontstaan ook daar andere verhaallijnen?
‘Op het KASK komt de vraag naar dekolonisatie en naar een kunstgeschiedenis die meer aandacht schenkt aan vrouwelijke kunstenaars van de studenten zelf, op Sint Lucas vanuit de docenten. Ik ken de geschiedenis van beide scholen onvoldoende om dat verschil te kunnen verklaren. Als antropologe bied ik sowieso andere verhaallijnen aan dan diegene waarmee de meeste mensen in het Westen zijn opgegroeid: antropologen hebben niet op de dekolonisatie gewacht “to familiarize the exotic and exoticise the familiar” – wat niet wil zeggen dat ik het belang van dekolonialiteit in de discipline onderschat. Maar als ik studenten als denkoefening vraag of dieren kunst kunnen maken (en dan heb ik het niet over schilderende chimpansees of headbangende kaketoes, maar op communicatiemiddelen of bouwsels die niet-menselijke dieren ontwikkelen zonder menselijke interventie), dan sta ik toch versteld dat ze heel vaak identiek dezelfde criteria gebruiken die men in het westen vroeger gebruikte om het bestaan van kunst bij niet-westerse volkeren te ontkennen. In het genre van: “ze hebben geen kunstbegrip, dus kunnen ze geen kunst maken” of de intentional fallacy. Het radicale gelijkheidsdenken doortrekken tot zijn uiterste consequenties binnen de ene menselijke soort blijkt al moeilijk genoeg.’
Welke verantwoordelijkheid hebben kunst en cultuur in de maatschappelijke debatten?
‘Kunst en cultuur zijn te veelomvattend om daarover eenduidige uitspraken te doen: naast de nood aan reflectie op de maatschappij waarin we leven, is er ook nood aan troost, aan puur plezier en vertier en een hele rits andere benaderingen die ik over het hoofd zie. Zonder die meervoudigheid vervallen we in propaganda.’
Hoe kunnen we volgens jou rekening houden met de verschillende en veranderende hiërarchieën waarbinnen erfgoed vorm krijgt? Ik verwijs hier naar een bespreking van The Politics of Heritage in Indonesia (2019) van Marieke Bloembergen en Martijn Eickhoff. Paulette Holst geeft aan dat ‘hun onderzoek vertrekt vanuit het idee dat cultuur en dus ook erfgoed als uiting en expressie daarvan) bij uitstek politiek is, omdat het een imaginaire arena vertegenwoordigt waarbinnen expressies van idealen (al dan niet) vrijelijk kunnen botsten’.
‘Ik vind erfgoed een heel problematische categorie. In een neoliberale interpretatie wordt het al te gemakkelijk een bezit dat dan zou samenvallen met een bepaalde groep die er de eigenaar van is en dan anderen kan uitsluiten. Denk aan de discussies over Zwarte Piet: die zou toebehoren aan een “erfgoedgemeenschap” en wie zich niet daartoe rekent, zou dan ook geen recht hebben om zich tegen die figuur in zijn slavenvorm te verzetten. Of omgekeerd zijn er de mensen die menen dat immigranten zich hun eigen erfgoed eigen moeten maken om er echt bij te horen. Het concept neigt zich gemakkelijk tot politieke argumenten om bepaalde groepen uit te sluiten. Terwijl: we kunnen best erkennen dat frieten die tweemaal gebakken worden in ossenvet en gegeten worden met mayonaise “Belgisch” zijn zonder te eisen dat iedereen die aanspraak wil maken op het predicaat “Belg” ze op die manier moet bereiden of eten of ze sowieso zo moet bereiden en eten.’
Welke mogelijke invalshoeken zie je zelf binnen het standbeeldendebat? Samen met onder meer historica Sophie De Schaepdrijver ben je gevraagd om hierover na te denken.
‘Van de oorspronkelijke opzet, een expertgroep die zou samen komen een aanbevelingen formuleren is niets van terecht gekomen. Experts worden individueel ondervraagd door een aantal ambtenaren die een samenvatting maken. Ik heb ervoor gepast om daaraan mee te werken, precies omdat voor mij de dialoog voorop staat. Natuurlijk heb ik mijn eigen, individuele mening, maar in zo’n maatschappelijk debat gaat het er minder om dat ik die probeer door te drukken, dan wel dat men als groep naar elkaars argumenten kan luisteren en het nodige onderzoek kan doen om dan een aantal aanbevelingen te doen. Het komt er voor mij eerst en vooral op aan om een inventaris te maken van alles wat er bestaat aan standbeelden, straatnamen, gebouwen enzovoort die gelinkt zijn aan een problematisch verleden. Sammy Baloji vertelt me dat hij al meermaals is benaderd om een beeld te ontwerpen als tegengewicht voor een koloniaal beeld, terwijl dat hem niet interesseert. Als ik dat hoor, spits ik mijn oren. Precies daarom dring ik aan op een dialoog met betrokken belangengroepen, inclusief kunstenaars.’
Onlangs sprak ik met Hadassa Ngamba, een jonge kunstenaar uit de Democratische Republiek Congo. Ze schildert mentale kaarten, maar vertrekt vanuit een onderzoek naar de cartografie van haar land. Ik zag een klein motief in haar schilderijen: twee pijlen in tegengestelde richting met een punt tussen. ‘Een punt is een menselijke aanwezigheid’, vertelde ze, ‘want de kapitalistische wereld heeft nooit met mensen rekening gehouden. Daarom ben ik ook tegen concessies, de pijlen geven aan dat er twee bewegingen zijn en er iets nieuws kan komen.’
‘Aan het einde van de negentiende eeuw was heel Congo ingekapseld in de kapitalistische markteconomie. Ik vraag me af in welke mate het antropocentrisme dat zoveel Congolese kunst kenmerkt sinds de eerste contacten tussen het Kongo koninkrijk en Europa eind vijftiende eeuw verband houdt met de exploitatie van mensen (te beginnen met de trans-Atlantische slavenhandel vanuit het koninkrijk Kongo) en de natuur (eerst roofbouw van ivoor en rubber, later monoculturen op plantages en exploitatie van natuurrijkdommen) door de buitenwereld. Congo is tachtig keer groter dan België, maar er is een veel sterkere nationale identiteit in Congo dan in België. Die is enerzijds grotendeels gebaseerd op een geschiedenis van exploitatie van mensen en natuurrijkdommen door de buitenwereld en anderzijds op een groot gevoel van trots op Congolese culturen, in het bijzonder de rumba. De slogan van de documentaire The Rumba Kings (2017), “Congo’s real treasure does not lie underground”, drukt die Congolese focus op de verschillende soorten rijkdommen waarover het land bezit perfect samen. Anders dan kunst is kapitalisme een nulsomspel waarbij mensen zich slechts kunnen verrijken ten koste van andere mensen en van de natuur.’
Philip Van den Bossche
is curator, werkzaam in België en Marokko