Richtlijnen op de kunstacademie, en hoe ze te omzeilen
Hoe navigeer je als kunstenaar tijdens je opleiding door het ondoorzichtige net van beoordelingen en meetlatten? Hoe bepaal je de eigen koers? Brenda Tempelaar haakt in op de kritische reflecties van de afstuderenden aan AKV | St. Joost in Breda, die met hun collectieve musical/afstudeerproject de academie een spiegel voorhouden.
In de documentaire De Confrontatie – twee jaar op de ateliers (Ditteke Mensink, 2016) kijken tutor aan de Ateliers, Marien Schouten en resident Andreas Arndt naar knäckebröd. Arndt ziet er een schoonheid in. ‘I really like them’, zegt hij. Maar Schouten maakt zich zorgen, heeft het gevoel dat Arndt bekende stappen maakt, maar zegt hij, ‘als je me er van kan overtuigen dat dat niet het geval is en dat je een noodzakelijk stap zet, ben ik bereid het te accepteren’. Arndt antwoordt dat hij liever gelukkig is dan doortrapt. Prima volgens Schouten, ‘maar je communiceert ook iets. Je vraagt aandacht.’ Schouten wil iets zien met meer ruggengraat en het is aan Arndt om te bepalen hoe hij dat doet.
Op alle niveaus, van bachelor tot post-academie, worden jonge kunstenaars beoordeeld aan de hand van een onzichtbare lat. De kunstenaars, die zijn zich er nauwelijks van bewust dat het er buiten de academie niet toe doet wat een tutor, docent of directeur graag wil zien. In feite zijn er heel weinig richtlijnen voor gesprekken tussen docenten en studenten en de criteria waarop beoordeeld wordt zijn zo subjectief dat je als student bij voorbaat overgeleverd bent aan taalgebruik en interpretatie.
[blockquote]‘Kunst moet altijd maar weer eindigen in taal’
Ook rond de eindexamens is het de taal die de dynamiek tussen student, docent en opleidingsinstituut verstoort. In Breda, op AKV | St. Joost, wordt dat zichtbaar gemaakt door de studenten beeldende kunst die dit jaar afstuderen met een musical. Deze vorm wordt van oudsher getypeerd door een combinatie van theater, muziek, dans én dialoog. Waar de taal zich bij het eindexamen vaak beperkt tot een begeleidend artist statement voert het bij deze studenten de boventoon. In één van de aktes, “catastrofe”, wordt het publiek in rap tempo rondgeleid door een aantal afstudeerders. Luid lezen ze passages voor uit de artist statements van medestudenten en sleuren het publiek dan mee naar een volgend beeld. Ze laten de gretigheid zien waarmee wij – de academie, de luie toeschouwer, de scouts – jonge kunstenaars de maat willen nemen op basis van hun woordkeus.
‘Kunst moet altijd maar weer eindigen in taal’, schrijft een studente die het statement niet wil schrijven. Anderen gebruiken overtuigende retoriek, tonen hun avontuurlijkheid en schoppen daarbij soms een plint van de academie los. Als die statements zo door de ruimte schallen, blijkt hoe het artist statement een plek is geworden voor grootspraak. Een plek waar je de holle frasen van je beginnende praktijk vult met dure maar inwisselbare woorden om jezelf in de kijker te spelen.
Dat taal de blik ook kan verruimen, een inhoudelijke bijlage kan zijn of een daadwerkelijk integer onderdeel van het werk kan zijn, mag in het curriculum nog niet echt een naam hebben. Dat, in combinatie met groepsdruk, maakt dat veel studenten huiverig zijn om het vertrouwde jargon te verruilen voor iets dat beter bij hen past. Ze sparen woorden op, uit angst om het werk teveel van één kant te belichten.
[blockquote]’Een jonge kunstenaar moet talent, ambitie, humor, gevoel voor avontuur hebben, het tijdsbeeld vertalen, doorzetten, overtuigen, iedereen een stap vóór zijn, lastig zijn en niet té lastig, naïef en doortrapt zijn niet bang zijn en kunnen toveren’
In 2001 schreef kunstenaar, docent en voormalig directeur van het Sandberg Instituut Jos Houweling in tijdschrift Kunsten 92: ‘Een jonge kunstenaar moet talent, ambitie, humor, gevoel voor avontuur hebben, het tijdsbeeld vertalen, doorzetten, overtuigen, iedereen een stap vóór zijn, lastig zijn en niet té lastig, naïef en doortrapt zijn niet bang zijn en kunnen toveren. Deze eigenschappen zijn moeilijk te vertalen naar de bestaande opleidingssystemen, maar het is fout om te doen of deze eigenschappen niet bestaan.’ Het was een waarschuwing aan het adres van beleidsmakers, docenten en scouts.
Hoewel onduidelijk is welke criteria bij een eindexamen beeldende kunst gehanteerd worden, treft de kritiek van Houweling de onomschreven meetlat. Met zijn karakterschets van een jonge kunstenaar maakt hij duidelijk dat het artist statement vaak de vorm aanneemt van een sollicitatiebrief naar de functie van jonge kunstenaar. Maar ook dat we als kunstprofessionals weldegelijk weten wat we zoeken. De functieomschrijving van de jonge kunstenaar van Houweling wordt schaamteloos ingezet om het kaf van het koren te scheiden, nog altijd zonder heldere voorwaarden.
Als collectief wapenen de studenten in Breda zich tegen dit gebrek aan definitie. Met gebundelde krachten geeft hun musical blijk van talent, ambitie, humor, gevoel voor avontuur, het tijdsbeeld, doorzettingsvermogen, overtuigingskracht en doortraptheid. Maar de angst om te worden afgewezen blijft voelbaar, en ook het toveren wil nog niet echt lukken. Toveren behoort nu eenmaal tot magie, de manipulatie van de werkelijkheid. En als er ergens getoverd wordt, dan is het in taal: de tutor die de werkelijkheid verdraait om boven de student uit te stijgen, of de student die het werk hult in de verdoezelende mist van het geschreven woord.
Aan het eind van de documentaire De Confrontatie ontdekt ook Andreas Arndt dat je niet hoeft te kunnen toveren om indruk te maken. Om zijn impasse te doorbreken vaart hij in een klein bootje de Amsterdamse grachten uit. Bij terugkomst plaatst hij een ongemakkelijke Schouten voor zijn camera en vraagt hem wat hij van Arndts werk vindt. De tutor zoekt naar woorden maar kan een pijnlijke stilte niet voorkomen. Als kijker schaar je jezelf trots achter de triomf van de jonge kunstenaar, die de claustrofobie van het instituut verruilt voor open zee en er zijn stem terugvindt.
Dat de huidige groep afstudeerders in Breda ook het onderwijs het nakijken geeft, heeft wellicht te maken met de speech die Jos Houweling daar in 2016 gaf bij de opening van een vernieuwde academievleugel. Hij wees het publiek op het lokale gezegde dat men op deze academie nog geen spijker in de muur mag slaan. Het slaan van een spijker bekroont Houweling tot de essentie van artistieke vrijheid en de school moest zich maar om de student vormen in plaats van andersom. Hij sprak de studenten aan op hun eigen verantwoordelijkheid. Dat ze de sturing van hogerhand niet klakkeloos hoeven te aanvaarden. Welke richting een academie ook heeft uitgezet, welke wending een werkbespreking ook neemt, in de kunst is de student altijd als laatste aan zet. Neem het woord, zei Houweling, ‘want als je dat niet durft ben je bij voorbaat ongeschikt’.
HALF AUGUSTUS VERSCHIJNT METROPOLIS M NUMMER 4 2018 EINDEXAMENS. MET PORTRETTEN VAN 40 VAN DE BESTE KUNSTENAARS VAN DE KUNSTACADEMIES UIT NEDERLAND EN BELGIË. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT AFSLUIT KRIJG JE HEM GRATIS IN HUIS. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR [email protected] (ovv actie nr.4)
Brenda Tempelaar
is kunstenaar en kunstcriticus