De top van de berg
In het Teylersmuseum keek ik naar een bak vol stenen. Ik zeg het nu wat oneerbiedig. Het waren bijzondere stenen, dat moest wel; zo zagen ze eruit en zo werden ze tentoongesteld. Als je lang naar een steen kijkt, en al helemaal in een museum, kan je je niet voorstellen dat zoiets simpelweg in de natuur is ontstaan, in een tijd die niet onze tijd is. (En tegelijkertijd natuurlijk wel, maar dat is een ingewikkeld verhaal waar ik me voor het gemak even niet aan zal wagen.) Die stenen worden meegesleurd de aarde over, welke ramp er ook gaande is. Ik dacht aan een kleine ramp, dichtbij huis. Hoe ik een steen van het grindpad bij mijn ouderlijk huis had gepakt toen we moesten verhuizen. Ik hield de steen vaak bij me, hij zat meestal in het voorvakje van mijn rugtas, zo had ik het gevoel dat ik thuis overal mee naartoe droeg. Zoals dat gaat met dat soort symboliek: je vergeet het op den duur.
Ik geloof dat het Valeria Luiselli was die schreef dat een man iedere dag zijn hand op een boom had gelegd omdat de boom hem aan zijn dode vrouw deed denken. Op een dag vergat hij de boom. En hij wist dat hij zijn vrouw ‘vergeten’ was. De ene herinnering wordt ingewisseld voor een andere, het ene thuis voor een ander thuis.
Onlangs – inmiddels vijfentwintig jaar later – ging ik weer verhuizen. Ik vond de steen van het grindpad (inderdaad in een oude rugtas). Ik hield de steen in mijn hand en begon meteen te huilen. Het was alsof ik de tijd in mijn hand hield. Ik hoorde het grindpad knarsen onder de voeten van mijn vader en moeder, hoe ik aan hun voetstappen kon horen wie van hen er thuiskwam. Waarom zijn we vaak sentimenteel als het op stenen aankomt? Omdat ze niet doodgaan?
Bijna al mijn geliefden hebben mij stenen cadeau gedaan. En ik denk dat ik niet de enige ben die stenen krijgt als romantisch gebaar. Mijn laatste geliefde gaf mij toen we elkaar een week kenden een giftige steen. Ik werd er verlegen van. Ze zei: ‘Als je deze steen in je handen houdt en je wast je handen niet, word je ziek.’ Ze zei: ‘Als katten ervan likken gaan ze meteen dood.’ Ik bedankte haar en legde de steen ver weg achter een paar boeken. Dit was geen steen die je in je zak hield, hij bood geen geruststelling. In het begin had ik het min of meer romantisch gevonden dat ik haar cadeau moest bewaren als een geheim. Ook die steen vond ik tijdens het verhuizen terug. Ik was hem niet vergeten, maar dat had ik wel graag gewild. Met een plastic zakje pakte ik de steen op. Even voelde ik de behoefte om aan de steen te likken om te kijken wat er zou gebeuren. Een jaar geleden zou ik dat wellicht gedaan hebben, uit pure verveling mijn sterfelijkheid tarten, maar op dit moment in de geschiedenis had ik behoefte aan rust, aan het gevoel dat het grindpad naast mijn ouderlijk huis me had gegeven. Omdat we nu allemaal losgeslagen worden van de tijd waarin we ons bewegen, als een rotspartij die uit elkaar dondert.
De vraag is: is een uit elkaar gevallen rots nog altijd een rots? Ik moest hieraan denken om twee redenen. Ik zag in de krant een striptekening van Sysiphus die naast zijn rotsblok op een bank zit. Het onderschrift luidde: Sisyphus works from home. Het bestaan is nog altijd een geploeter, maar waar we doorgaans zinloos doorploeterden met steeds als doel het hoogste punt van de rots bereiken, om daarna opnieuw te beginnen, is nu de vraag: waar is de rots in godsnaam gebleven? Ook kwam die vraag bij me op door een werk van Vibeke Mascini. Zij maakte het boek Cloud Inverse (2017), dat gaat over de top van de Mont Blanc. In 1787 werd de ‘top’ van de Mont Blanc afgenomen door Horace-Bénédict de Saussure tijdens de eerste wetenschappelijke expeditie van de berg. Hij maakte de berg 7,8 cm kleiner door de top af te nemen. Die ligt nu al twee eeuwen in het Teylersmuseum in Haarlem (ik heb niet goed opgelet). Schijnbaar bestaat er nóg een top van de Mont Blanc, die zich in Görlitz, Duitsland bevindt. De top is dus twee keer afgenomen. De vraag die blijft bestaan is of de top van de Mont Blanc nog wel een top is. En ook of die toppen die respectievelijk in het Teylers museum en in Görlitz tentoongesteld worden wel toppen zijn, nu we ze op ooghoogte kunnen bewonderen.
Ik kies ervoor dat we werkelijk naar de top kunnen kijken in een museum, zo dicht bij huis, omdat het prettig is als er een einde in zicht is. Als we weten dat de tijd gewoon blijft bestaan, zoals de berg en de afzonderlijke top, als een uitzicht waaruit iets wordt weggenomen en waar iets anders voor in de plaats komt (meer zicht?). In de tijd waarin we afdalen met de top in een koffertje zal ik de steen van het grindpad naast mijn ouderlijk huis in mijn broekzak houden, er af en toe in knijpen, om te voelen dat er een drager is voor alles wat verloren raakt.
Maartje Wortel
is schrijver