metropolis m

Foto: Phil Griffin

“Ben je gek?!”, “Wow, dat wordt een topervaring!”, “Benieuwd of het even goed is als ze zeggen.” Dit zijn slechts enkele reacties die ik van vrienden en kennissen kreeg toen ik vertelde dat ik een vertoning van Jan Fabres veelbesproken voorstelling Mount Olympus. To Glorify the Cult of Tragedy (a 24 hour performance) zou bijwonen. Het wordt niet vanzelfsprekend geacht, zoveel is duidelijk, maar wat doet dat eigenlijk met een mens, zich vierentwintig uur lang opsluiten met enkel een toneelopvoering en andere toeschouwers als gezelschap?

Als je niet naar de wijzers kijkt, tikt de klok dan wel verder?

Drieëndertig Griekse tragedies vormen het skelet van Jan Fabres groots(t)e productie. Auteur Jeroen Olyslaeghers, die eerder met Fabres theatergezelschap Troubleyn samenwerkte voor Prometheus Landschap II (2010), bewerkte en selecteerde fragmenten uit de oorspronkelijke teksten. Sommige scènes leunen tamelijk dicht aan bij het origineel (zo zijn de monologen van Clytaemnestra, Medea en Antigone niet letterlijk overgenomen, maar zeer herkenbaar), andere hebben als functie het analyseren van de gedragingen van de tragische personages (zo is een volwassen Oedipus in foetushouding met een ketting aan de lendenen van zijn moeder Iocaste bevestigd terwijl zij relaas doet van hoe ze haar zoon in het huwelijksbed herkende, maar dit feit de passie niet kon doven). In nog andere scènes worden de Griekse helden betrokken in zeer persoonlijke en poëtische teksten van Fabre zelf, waarin hij vooral relaas doet van zijn slapeloosheid en hoe die zijn kunst beïnvloedt.

Alle tragische fragmenten worden aan elkaar geregen door de aanwezigheid van Dionysos en zijn vrouwelijke tegenhanger Dionysa (vertolkt door de even intense als hilarische Andrew Van Ostade en Barbara De Coninck). Dat nou net de god van wijn, vruchtbaarheid en geestdrift de terugkerende factor is in deze hedendaagse voorstelling, mag eigenlijk niet verbazen. Waar in de klassieke oudheid de strijd tussen de decadente levenslust van Dionysos en de rationele beheersing van Apollo nog volop woedde, heeft Dionysos anno 2016 duidelijk de zege behaald. De eenentwintigste eeuw is bij uitstek gekenmerkt door een zoektocht naar kicks, passie, een unieke transcendentale ervaring, het gevoel dat je lééft, het vérder gaan. In die zin is Mount Olympus, hoe antiek geïnspireerd ook, vooral een kind van zijn tijd: waarom anders dan voor een unieke ervaring doorsta je vierentwintig uur lichamelijke, zintuiglijke en mentale uitputting?

Foto: Phil Griffin

De duur van de voorstelling is slechts één van die fundamenteel filosofische vraagstukken waarvan het stuk een kiem in de geest van de toeschouwer plant (ik merkte immers dat de échte contemplatie niet zozeer tijdens de voorstelling plaatsheeft, wel erna). In de loop van de nacht hoor ik iemand in het publiek achter me vragen “waarom vierentwintig? Was twaalf of achttien uur niet lang genoeg?” Maar het antwoord is mij meteen duidelijk: met een volledig etmaal is de cirkel rond. De tijd staat stil. De dag begint opnieuw waar hij geëindigd was, en ook Mount Olympus eindigt met een reprise van de eerste scène: de hitsige massadans op de opzwepende tonen van Dag Taeldemans compositie. Voor ik de zaal binnenstapte, leek een etmaal eindeloos; ik zou een hele dag van mijn leven opofferen. Toen de voorstelling afgelopen was, kon ik niet geloven hoe snel de tijd gegaan was, en had ik amper zin om mijn zitje, inmiddels verworden tot een vertrouwde cocon waarin ik veel meer houdingen kon aannemen dan ooit mogelijk geacht, te verlaten en de wijde werkelijkheid in te stappen. Buiten scheen de zon, net als toen de voorstelling aanvatte. De wijzers op mijn klok gaven 17u00 aan, net als toen de voorstelling aanvatte. Was er eigenlijk wel een etmaal voorbij? Was ik wakker geweest of had ik geslapen en was het allemaal een droom? Als je niet naar buiten kijkt en dus het donker niet ziet vallen, wordt het dan wel nacht? Als je niet naar de wijzers kijkt, tikt de klok dan wel verder? Was de wereld wel verder gedraaid, tijdens mijn verblijf op Mount Olympus?

Foto: Wonge Bergman

Daar stopt het cyclische van Mount Olympus overigens niet: herhaling heeft een sleutelfunctie. Ontzettend veel woorden, frasen en zelfs hele coupletten worden ontzettend vaak herhaald. Waarom is dat zo? Dient zoveel herhaling louter tot het rekken van de tijd, om het etmaal vol te maken? De schijnbaar eindeloze repetitie van sommige woordpartijen heeft echter iets weg van een repetitie in de andere betekenis: hoe een acteur (al is ‘performer’ in deze context een veel accuratere term) de juiste toonaard en pathos van een bepaalde formulering vindt. Dit leidt tot een contemplatie over het acteren zelf, ook bij de toeschouwer. Het zorgt voor een vervaging van de grens tussen publiek en scène, tussen performer en mens. Wie ben ik immers, indien niet een acteur? En wie is een acteur, indien niet een mens?  

Koorddansen tussen leven en dood

Precies mensen – en niet goden, zoals de titel doet vermoeden – staan in Mount Olympus centraal, en het menselijk lichaam, in al haar kracht, soepelheid, gebrekkig stotteren en verwrongen gêne, is het belangrijkste rekwisiet. Het meestal naakte lijf van de performers is een leeg canvas waarop al het fysieke en mentale lijden van de tragische helden – in dit geval in de vorm van yoghurt, verf, goudpoeder, bloed, olie en veren – haar projectie heeft.

Fabre staat bekend om het verwerken van rauw vlees in zijn kunstwerken. In de eerste dansscène vallen brokjes vlees en ingewanden uit de weinig verhullende kledingstukken van de twerkende performers. Regelmatig vindt het slachtafval haar weg naar het podium terug, hoewel ook vaak netjes opgeruimd – bijvoorbeeld door de geest van Darius die profetisch declameert: “bloed en bloederigheid zijn overal. Té veel bloed, té veel bloederigheid.” Iemand met enige ethische verontwaardiging over de industriële (over)productie van vlees, en het vervuilende afval dat hiermee gepaard gaat, kan dergelijke verspilling onmogelijk onverdeeld bijvallen. Anderzijds was Fabres handelsmerk nooit beter gepast dan in een verhaal waarin Dionysos de hoofdrol speelt. Een typisch Dionysisch ritueel is immers de sparagmos, het uiteenrijten en verscheuren van (levend) vlees. In een interview over een ander ‘vleeskunstwerk’, gaf Fabre deze eenvoudige verklaring: “vlees sterft.” Alles wat vlees is, is vergankelijk en de door hem geïnitieerde confrontatie spreidt onze sterfelijkheid genadeloos tentoon. Het vlees op het podium is dood, staat symbool voor de dood en op dezelfde manier draagt elk menselijk vlees, waar het bloed nog vol leven door stroomt, de dood al in zich.

Foto: Wonge Bergman

Dat kwetsbare, vergankelijke lichaam is net een reden voor de goden om de mens te benijden, zoals in een fragment uit de tragedie van Phaedra uitgedrukt wordt: “wat blijft er over? Wat ons nog rest is slaap en dood. Twee geschenken die de goden nooit te pakken zullen krijgen. […] Wij zijn gezegend door het moment, de kennis van onze laatste adem.” De wetenschap van onze vergankelijkheid maakt dat de mens lichamelijk genot en passie kan ervaren. Ons lijden, onze liefde en onze levenslust zijn groter, omdat we dagelijks de tijd die ons nog rest voelen wegtikken. Mount Olympus stelt dan ook een haast extreme verheerlijking van het menselijk lichaam voor. Op scène wisselen fysiek lijden en genot elkaar op steeds hoger tempo af, tot ze gewoon door elkaar vloeien. De grens tussen seks en geweld, lust en pijn, leven en dood, is dunner dan we wensen toe te geven, maar uiteraard schuwt Fabre een dergelijk taboe niet. Het is geen toeval dat de oorlog die bij het begin van het stuk door twee boodschappers wordt aangekondigd, net gepaard gaat met een viering van (levens)lust: hoe dichterbij de dood, hoe groter de overlevingsdrang.

Een oppervlakkige analyse zou kunnen zijn dat Mount Olympus over seks gaat. Wat de performers echter bevlogen en lustig uitdrukken, is het verlangen naar een extatische ervaring, een passie zo groot dat die de vergankelijkheid van de mens overstijgt. Ironisch genoeg is het slechts door middel van het sterfelijk vlees dat deze extatische toestand bereikt wordt – of beter: op het uiterste uiteinde van wat een sterfelijk lichaam kan dragen. De performers plegen de hele voorstelling lang afgrijselijke en soms hilarische aanslagen op hun lichaam, van eindeloos touwtjespringen tot ze erbij neervallen, over een paringsdans met heesters en een ‘oliedans’ (die toch eerder weg heeft van een partijtje worstelen), tot zich laten bedekken met verf, poeder en veren.

Mount Olympus keert het menselijk lichaam binnenstebuiten. Op een vaak gewelddadige maar ook geweldige manier wordt de ziel uit het lijf van de personages gerukt, ontleed en tentoongesteld. Zonder medelijden knaagt het stuk zich een weg naar de diepste en natuurlijkste instincten van de mens, die we allemaal herkennen maar liever gedeisd houden. Op alle mogelijke manieren gaan de performers op zoek naar het laatste greintje lichamelijke uithouding. De extase die ze allen zo verlangen bevindt zich op de uiterste grens tussen volhouden en neervallen, tussen waken en slapen, tussen leven en dood. Het is ook precies op die momenten, wanneer bijvoorbeeld na een kwartier touwtjespringen de eerste lichamen het opgeven, dat de performers niet langer acteurs zijn, maar mensen. Het is op die momenten dat het publiek haar mededogen toont, enthousiast en aanmoedigend juicht, om uiteindelijk haast buiten zinnen te raken.

Climax van het absurde

Die accumulatie van pure vermoeidheid, bij spelers en publiek, in combinatie met de extreme duur van de voorstelling, zorgt voor een quasi-extase tijdens de finale. Na de ‘oliedans’ wordt het eind- en hoogtepunt langzaam opgebouwd, met een scène die het heldendom van het absurde (of de absurditeit van het heldendom?) viert, en het publiek wederom uitzinnig aan het juichen krijgt. Vierentwintig uur lang tastend, gefrustreerd en ellendig zoeken naar extase accumuleert laag per laag, tot het publiek – niet langer publiek maar mens – en de performers – niet langer performers maar mens – zich evenredig wentelen in de inmiddels vertrouwde muziek van de openingsscène. Na vierentwintig uur waken, soms blij en moedig, soms geïrriteerd en ongeduldig, kost het de toeschouwers geen enkele moeite om onnadenkend op hun zitje te klimmen en ongegeneerd te dansen, te juichen, te huilen. Vierentwintig uur geleden waren alle mensen in de zaal vreemden, nu zijn ze één grote geüniformeerde mensenmassa. De vreugde is totaal, of zoals Dionysos afsluitend bevestigt: “de waanzin is de waarheid.”

Wellicht is een catharsis, zoals die in Griekse tragedies beoogd werd, ook Fabres doel. Veel getuigenissen van toeschouwers bevestigen ook het slagen van dit opzet. Persoonlijk beleefde ik deze catharsis niet. Eerder voel ik mij slachtoffer van een sparagmos, als één van Fabres stukken rauw vlees opengereten en tentoongesteld. In mijn rol van toeschouwer ben ik binnenstebuiten gekeerd en getransformeerd. De grenzen van het theater, van het lichamelijk haalbare, zelfs van de tijd, zijn overschreden en de troostende waarheid van het absurde overwint. Eén grote reflectie op tijd, het lichaam, de gevolgen van onze sterfelijkheid, instincten, verlangens, extase. Waar dient het allemaal toe? Na een etmaal op Mount Olympus is deze vraag onbeantwoord van haar relevantie ontdaan. Het punt is dat er geen punt is. Het enige ware antwoord is de laatste vers van het stuk, waarmee Dionysos en zijn bevlogen performers het publiek vol overgave terug die andere werkelijkheid insturen: “Neem de macht terug. Geniet van je eigen tragedie. Ademen, gewoon blijven ademen. En iets nieuws verbeelden.” 

Toekomstige opvoeringen van Mount Olympus. To Glorify the Cult of Tragedy (a 24 hour performance):

24 september 2016, Kaaitheater, Brussel.

28 april 2017, Stadsschouwburg, Amsterdam.

Meer informatie op www.mountolympus.be

Foto’s van Mount Olympus, door kunstenaars Phil Griffin zijn nog tot 16 oktober 2016 te bezichtigen bij At The Gallery, Antwerpen. www.atthegallery.be

Tamara Beheydt

schrijft over kunst, o.a. voor Glean

Recente artikelen