Is er een uitweg uit het regime van de zichtbaarheid?
In toenemende mate wordt de kunstsector bepaald door de noodzaak zichtbaar te zijn. Volgens de Kunstvlaai werkt dit vervlakking en monocultuur in de hand. De organisatie die opkomt voor kunstenaarsinitiatieven vraagt zich af of er alternatieven zijn en wijdde er een debat aan in Amsterdam.
In toenemende mate wordt de kunstsector bepaald door de noodzaak tot zichtbaar zijn, zo stelt de Kunstvlaai vast. Er is daardoor te weinig focus op het kwalitatieve weloverwogen zichtbaar maken van bijvoorbeeld een kunstenaarspraktijk — een vluchtige werkwijze die gedoemd is aan de oppervlakte te blijven steken is de orde van de dag. Deze ontwikkelingen dragen een toekomstbeeld in zich van vervlakking en beknotting van diversiteit van het kunstenveld. Voor Kunstvlaai daarom aanleiding om er met een dag met lezingen en debat bij stil te staan in W139.
Zichtbaarheid is op diverse niveaus en vanuit diverse invalshoeken bespreekbaar. Om te beginnen, de manier waarop de noodzaak tot zichtbaarheid samenhangt met de vernetwerking van de professionele kunstsector, die ook weer samenhangt met selectieprocessen, en (on)zichtbaarheid tot gevolg heeft. Bovendien is het een symptoom van het precariaat, zoals Pascal Gielen beschrijft: leden van en instellingen binnen de kunstsector zijn geneigd, gediend of worden gedwongen tot autopromotie van hun praktijk of diensten. Zichtbaarheid leidt namelijk tot statusverhoging. Beter gezegd, dit geldt voornamelijk andersom: onzichtbaarheid verkleint de kans op succes.
Het thema kan ook op grotere schaal besproken worden, bijvoorbeeld in termen van verzakelijking en financialisering van de internationale kunstwereld. Artistieke criteria worden van minder belang geacht dan financieel succes, wat zijn doorwerking heeft op de praktijk van kunstenaars en curatoren, en herkenbaarheid en monocultuur tot gevolg heeft. Kortom: met het verschijnsel kan op meerdere manieren worden aangevangen.
Kunstvlaai was zich met deze dag niet voornemens enkel een repetitie van het geschetste doembeeld op te voeren. Het ging de organisatie juist ook om de mogelijkheden tot ontsnapping aan het regime. Daarvoor werden diverse sprekers aan het woord gelaten die hiertoe in staat geacht worden. Na een introductie op de (huidige) tentoonstelling CAPITALOCEAN door kunstenaar Anna Moreno in W139, vervolgde Anami Schrijvers (kunstenaar). Hij pleit voor een open structuur van organisatie, voor experiment en gespreide verantwoordelijkheden zonder individueel leiderschap — criteria die precies terug te herkennen zijn in de doelstellingen van W139, waar hijzelf deel van uitmaakt. IJdelheid bestaat in dit model niet, nederigheid om jezelf in een collectief ideaal op te laten gaan wel: we zijn immers ‘all in it together’, aldus Schrijvers. De drang naar zichtbaarheid hangt samen met individualisme, en wordt gestuurd door competitie, zo legt hij uit.
Gavin Wade (kunstenaar-curator, Eastside Projects, Birmingham) vervolgde. Met een reeks van voorbeelden vertelde hij over de geschiedenis en missie van zijn project space Eastside Projects in Birmingham — voorbeelden die zijn streven onderbouwen voor een diffusere scheiding tussen het publieke domein en de institutionele ruimte. Kunst zou niet geïsoleerd moeten worden van het dagelijks leven, maar alles zou ervan doortrokken moeten zijn. De projectruimte is fluïde van opzet en wordt meer procesmatig benaderd: sommige werken blijven staan waarop door anderen gereageerd wordt. De ruimte zelf wordt min of meer opgevat als werk op zichzelf.
Zijn opvatting heeft vanzelfsprekend gevolg voor de betekenis van de kunstenaar (die hij voorstelt als engineer: hij is toepasbaar op en dienstbaar voor verschillende doeleinden binnen een samenleving) maar belangrijker nog, ook voor de betekenis van zichtbaarheid zoals besproken binnen de discussie. Wade vraagt zich af waarom niet elke kunstinstelling wordt geleid door kunstenaars, ten gunste van flexibiliteit en proces. Een procesmatige aanpak staat voor openheid. Is de omkering van zichtbaarheid dan zoiets als transparantie? Binnen het verhaal van Wade lijkt het die definitie toegewezen te krijgen, maar het blijft onduidelijk. Eens te meer wanneer de thematiek het debat vertroebelt op het moment dat ironie zich manifesteert: betreden Gavin Wade en de andere sprekers het toneel om hun eigen artistic statements uit te dragen, of om daadwerkelijk iets ter tafel te brengen? Wordt hier niet juist bevestigd wat ter discussie gesteld dient te worden?
Hetzelfde gebeurde namelijk in meer of mindere mate met Dorine van Meel (kunstenaar) en Marnie Slater (kunstenaar), hoewel Tom Clark (curator, BAK), daarentegen voor een meer academische invalshoek koos, waarbij hij sprak over in en uitsluiting van verschillende publieken, en de kunstinstelling als per definitie zichtbaar instituut, en hoe daar op verschillende wijzen over gedacht kan worden.
Ten besluit van deze dag vroeg ik me af welke vragen we beantwoord willen hebben en wat nu eigenlijk de knelpunten in de praktijk zijn. Misschien zijn het juist wel de triviale dagelijkse zaken die het bespreken waard zijn. Op deze dag miste inleiding of handvatten, een gedeeld uitgangspunt van waaruit de discussie kon worden gevoerd — en waardoor ook de discussie met het publiek achteraf niet actief genoeg op gang kon komen. De gemaakte artistic statements op zichzelf zijn van waarde. Ze tonen verschillende betekenissen van zichtbaarheid, en een diversiteit aan praktijken. Maar waarom waren juist deze sprekers uitgenodigd? Waar waren de organisaties die Kunstvlaai in kaart brengt, zichtbaar maakt, ook in de op dezelfde dag gepresenteerde Incomplete Encyclopaedia Of Experimental Art Spaces, een brochure waarin een groot aantal van de Amsterdamse experimentele kunstruimtes zijn opgenomen en beschreven. Een verschijnsel van grote reikwijdte benaderen vanuit een bescheiden perspectief lijkt me namelijk een prima uitgangspunt voor een dag als deze.
Value of Visibility, 24.9.2016, W139, Amsterdam
Julia Steenhuisen
is kunsthistoricus