metropolis m

Thomas Lerooy en Iris van Dongen bij StigterVanDoesburg

Dit weekend geopend: Nieuw Amsterdams Peil #2, de tweede editie van het samenwerkingsintiatief tussen Amsterdamse galeries. Dit jaar sluiten ook Jorg Grimm, Ron Mandos en galerie Andriesse-Eyck zich aan.

De zin in de titel komt uit het gedicht: ‘Vademecum voor den Dichter’ uit 1929, van Richard Minne, en het verwoordt de trots van de socialistische arbeider en intellectueel. Je geestelijk niet laten ringeloren door de mensen met het geld, je werkgevers, om vanuit je eigen autonomie met en voor hen te kunnen werken. Hiermee willen Joost Declercq en Charlotte Crevits, respectievelijk directeur en curator van het private museum Dhondt-Dhaenens in België, de relatie tussen de kunstenaar, de galerist en de kunstmarkt ter sprake brengen in deze nieuwste editie van Nieuw Amsterdams Peil.

De eerste editie, vorig jaar, vond plaats in januari en februari. De unieke samenwerking van de belangrijkste galeries in de Jordaan ontstond vanuit de behoefte om ook in de stille wintermaanden publiek en klanten naar de galerie te trekken. Daarnaast wilden de galeristen met hun samenwerking een tegenwicht bieden tegen de vercommercialisering van de kunstwereld. Het effect van die vercommercialisering beschreef Martin van Vreden destijds zo in de NRC: ‘Inhoudelijk spannende presentaties zitten er daardoor nauwelijks in. Beurzen worstelen ook met performances, video en installaties.’ Over de verregaande samenwerking zei Ellen de Bruijne in datzelfde artikel: ‘Wat me het meest heeft verrast, is dat we als galeriehouders onze financiële belangen terzijde hebben geschoven.’ In de eerste editie onder de titel where do we go from here? wisselden de galeries hun ‘eigen’ kunstenaars met elkaar uit. Daarmee onderstreepte men het gezamenlijke belang. Dit jaar hebben ook Jorg Grimm, Ron Mandos en galerie Andriesse-Eyck zich aangesloten.

Declercq noemt zijn aanpak subjectief intuïtief in de inleiding van de catalogus. In feite maakte hij per galerie juist inzichtelijk heldere combinaties van werk van een kunstenaar ‘van’ de betreffende galerie, en werk van een kunstenaar ‘van buiten’. Wellicht zijn de keuzes inderdaad zoekend en gevoelsmatig ontstaan, maar het resultaat is eerder logisch dan gevoelsmatig. In de presentaties sluiten de werken vaak zo goed op elkaar aan, dat het soms niet te geloven is dat het om autonoom gemaakt werk gaat van twee verschillende kunstenaars.

Daarbij brengen de Belgische curatoren consequent Belgische kunstenaars in. Blijkbaar is de relatie met kunstenaars uit je eigen omgeving directer en is het werk van hen relevanter voor het eigen verstaan, dan het werk van kunstenaars van overzee. Immers, waarom zou dat wat van ver komt beter of belangrijker zijn dan dat wat men kent van eigen land? Misschien onbedoeld, maar hiermee zetten zij eigenlijk een vraagteken bij het hedendaagse streven naar internationaliteit in de kunstwereld. En dat zou wel eens wat vaker gedaan mogen worden.

Andriesse Eyck: Gianni Caravaggio – Michel Francois

De combinatie van werk van Gianni Caravaggio en van Michel Francois vormt bij Andriesse Eyck de allereerste, verbazingwekkende eenheid. De eenheid is te vinden in het materiaalgebruik en in de conceptuele benadering. Ieder werk heeft een bedachtzame oorsprong en toont bedachtzame handelingen of gebeurtenissen, ofwel de sporen daarvan. De woorden van titels en de materialiteit van de werken, die zich tonen als inscripties van gebeurtenissen, vormen een conceptuele ruimte waarin inzichten groeien. Inzichten die wellicht draaien om wat Martin Heidegger de onverborgenheid van het zijn noemde, zoals bij de zwarte kubus van marmer van Caravaggio. Het is als een cadeautje ingepakt met papier en bedrukt met een foto van het jonge universum van de Hubble telescoop. De lege ruimte van het jonge, uitdijende universum, opengescheurd, en daarin de dichtheid en zwaarte van de oude steen – die tegelijk het beeld lijkt te dragen van zonnestelsels in de ruimte.

Grimm: Philippe Vandenberg – Matthew Day Jackson

In de expositieruimte van Grimm gallery vormt werk van Philippe Vandenberg en werk van Matthew Day Jackson een duistere eenheid. De dood, het kunstenaarschap en de kunstmarkt onderhouden hier innige, maar gespannen relaties. Vandenberg pleegde in 2009 zelfmoord, een daad die verband houdt met zijn kunstenaarschap. De spanning tussen de innerlijke noodzaak en het fundamentele onderzoek van de kunst enerzijds, en de maatschappelijke status en erkenning van het kunstenaarschap anderzijds, is groot en sterk. Voor de kunstenaar is dit een existentiële spanning die eigenlijk nooit opgelost kan worden.

Voor Vandenberg werd die spanning te groot. Matthew Day Jackson beeldt zichzelf als kunstenaar geregeld dood af in zijn werk. Zo ook hier. Hij vergelijkt daarmee de spanning tussen het werk maken en het vervolgens tentoonstellen en te koop aanbieden, symbolisch met iedere keer een beetje sterven. Bovendien betekent de dood van Vandenberg dat zijn werk commercieel gezien stijgt in waarde, al was het alleen maar vanwege de eindigheid van de leverbare voorraad.

        

Ron Mandos: Koen van den Broek – Bouke de Vries – Edith Dekyndt

Bij Ron Mandos groeperen de curatoren de werken van De Vries, Van den Broek en Dekyndt vanwege processen van constructie en deconstructie in ieders respectievelijke werk. Wat Declerq en Crevits daarmee zichtbaar maken is hoe de betekenis van dat wat gedeconstrueerd en gereconstrueerd wordt gedurende het proces verandert, verschuift en zich opent. De handelingen die de kunstenaars verrichten in hun materiaal leveren verschillende, maar dubbelzinnige inzichten op in de gespannen relaties tussen tijdelijkheid en eindigheid, en nuttigheid en nutteloosheid.

In de achterste hoek van de galerie hangt een serie gevoelige tekeningen van Dekyndt. Ze gaan werken als een thematische voetnoot van deze presentatie bij Mandos. De tekeningen dragen de naam van het ongrijpbare personage Odradek, uit Kafka’s verhaal ‘Die Sorge des Hausvaters’. Net als Kafka’s Odradek lijken de tekeningen de ongrijpbaarheid van een betekenis die ons transcendeert maar tegelijk van ons afhankelijk is, tot thema te maken van de geconstrueerde deconstructie van de hier getoonde kunstwerken. Tevens zetten ze de waarde van het kunstwerk als commodity nadrukkelijk tussen aanhalingstekens, iets wat Kafka’s verhaal toont in de frustratie van de burgerman (de huisvader) die (de) Odradek maar niet kan plaatsen binnen het systeem van waarde en betekenis waarin hij zichzelf dacht te begrijpen.

  

StigterVanDoesburg: Thomas Lerooy – Iris van Dongen

Lerooy en Van Dongen kozen het nummer ‘You’ll never walk alone’ uit de musical Carousel (1945) als opschrift voor hun gezamenlijke tentoonstelling bij Diana Stigter en David van Doesburgh. De symboliek van bronzen en verzilverde spreeuwen, geplet of gebonden aan eveneens geplette voetballen van Lerooy, die verspreid door de ruimte liggen, versterkt Van Dongen met een mooie voetbaltotem van clubsjaaltjes. Haar gothic portretten aan de wanden vormen een  gelijksoortige illustratie van de Weltschmertz die zo vaak wordt vertolkt in pop- en volkscultuur. Een cultuur waarin zo’n lied als ‘You’ll never walk alone’ het sentiment op verschillende momenten kan verwoorden: zowel bij overwinningen of verlies van de eigen voetbalclub, als bij begrafenissen of crematies van dierbaren.

Martin van Zomeren: Nicolàs Lamas – Matt Bryans

Zowel Lamas als Bryans werken met gevonden voorwerpen die door ingrepen nieuwe relaties leggen. De relaties hebben een sterke historische kwaliteit: het gaat om cultuuruitingen – om tradities en om sporen van het verleden in het nu. Tegelijk worden de gevonden voorwerpen ook losgeknipt van de directe gebruikssituatie en oorsprong doordat de informatie van vindplaats en herkomst ontbreekt. Daardoor worden ze gedeeltelijk geopend voor een, als het ware, generaliserend verstaan. Een voorbeeld is het werk gemaakt van National Geographics, waar Lamas bladzijden uitscheurde zodat bepaalde foto’s naast elkaar komen te staan. We weten niets van de gefotografeerde, specifieke culturen, personen en tijden. Het bijschrift ontbreekt. Door het ontbreken van die informatie openen de beelden naar een grootser begrip van culturen in het algemeen. Daarbij wijzen ook formele kwaliteiten van de gevonden voorwerpen nieuwe relaties aan: de historische bakstenen waarin de vormen van eierkolen zijn gevijld, en een in de verte turende groep van een natuurvolk aan de rand van een woud, naast een zestiende of zeventiende-eeuws Europees zeewaardig zeilschip.

Annet Gelink: Marijke van Warmerdam – Thomas Bogaert

In de galerie van Annet Gelink is de belangrijkste gebeurtenis de combinatie van een grote projectie van een videoloop van Marijke van Warmerdam en een gedigitaliseerde videoloop van een 8 mm origineel van Thomas Bogaert op een analoge beeldbuismonitor. Wat zien we? Een bewegende camera die een monumentaal beeld afwisselend de zon laat verduisteren en zich door de zon laat omstralen. Het is het beeld van de vrijheid, de aartsengel Michaël die de duivel overwint, bij het monument Altare della Patria in Rome. Op de monitor toont de grofkorrelige kwaliteit en matige scherpte van een super 8 filmpje de Mont Blanc en een Nikon super 8 camera op statief, op locatie. Het lijkt alsof de twee werken voor deze installatie zijn gemaakt omdat ze eenzelfde onderwerp hebben, herinnering en memoren, en de sfeer van voorbije vakanties uitstralen. Ook gaan beide werken over het filmen, over het innemen van standpunten en over hoe het standpunt bepaalt wat je ziet.

Ellen de Bruijne: Alain Biltereyst – Klaas Kloosterboer

Alain Biltereyst werkt vanuit patronen die hij vindt in grafisch design, op opleggers en trucks, en op en in industrieel gemaakte gebruiksvoorwerpen. Op een hard edge-achtige manier schildert hij soortgelijke vormen op muren en panelen. Hij is geen purist, want zijn randen (edges) mogen lekken en vlekken, en ook de ondergrond moet niet smetteloos zijn. Zo hard edge is zijn werk dus ook weer niet. Het lijkt te gaan om dromen van logica, van de zuiverheid en beheersbaarheid van mathematica, die zich bewust zijn van de eigen utopische aard. De vorm klopt, maar de werkelijkheid van de materialiteit laat zien dat ook de mathematische logica en het mathematische ideaal onderworpen zijn aan entropie en imperfectie. Het werk van Klaas Kloosterboer vertrekt ook vanuit patronen en industrie, maar zonder enige hint naar hard edge. Bij Kloosterboer is het patroon gemaakt uit de losse pols, waardoor de logica ervan eerder als idee verschijnt, dan als realiteit. Het werk van Kloosterboer ontdoet de mathematische utopie van grip op de werkelijkheid en van rigiditeit. Daarmee relativeert het werk van Kloosterboer de maakbaarheid tot menselijke proporties, en omarmt het onmachtigheid.

Fons Welters: Nástio Mosquito – Renzo Martens

Galeriedirecteur Nick Terra is nog druk bezig met inrichten als ik de galerie daags voor de opening bezoek. Bij Fons Welters zullen Renzo Martens en Nástio Mosquito een tegengestelde beweging gaan maken. Mosquito komt namelijk vanuit Afrika naar Europa en bij Martens gaat het net andersom.

Het werk van Martens is niet gemakkelijk te vatten. Het zit vol dubbelzinnigheden, waarin de toeschouwer sowieso deelnemer wordt, en waarin hulp en uitbuiting continu van plaats wisselen. Waarin spel en realiteit ook steeds weer elkaars grenzen overschrijden. Daarmee levert het werk van Martens inzichten op over kolonialisme – globaal en geestelijk. Martens snijdt verschillende, vaak tegenstrijdige elementen aan in zijn werk zoals de relatie van het kunstwerk tot waarde en betekenis, tot werking en werk zijn, en tot commodity of commodification. Ook brengt hij de kwestie op van de aard (en zelfs de waardigheid) van de kunstenaar en de handelaar als mens. Vanwege de rijke inhoud die steeds dubbelzinnigheden aan de oppervlakte brengt, wordt het werk van Martens vaak verkeerd begrepen, of maar half begrepen. Dat komt hem op afwisselend bijval en kritiek te staan.

              

TegenboschVanVreden: Ana Navas – Nadia Naveau

Bij Pietje Tegenbosch en Martin van Vreden is een totaalinstallatie ontstaan van werk van Ana Navas en Nadia Naveau. Navas incorporeert het werk van Naveau door het op te nemen in haar eigen idioom van cutting, pasting, making en shopping. Een idiosyncratisch idioom waarin het moeilijk is door te dringen zonder kennis van het narratief van de maker, maar tegelijkertijd bieden de gekozen elementen zoveel herkenning dat het nauwelijks opvalt dat de grammatica raadselachtig is. Speels, kleurrijk, aantrekkelijk. Het werk is een belevenis, het vermaakt en biedt ontdekkingen, maar een groot verhaal of een samenhang blijft afwezig. Tenzij we de slang die tussen alle werken door kronkelt opvatten als het symbool van het kwade, de duivel, El Diablo – de doorééngooier – degene die in het bijbelboek Genesis verleidt tot het eten van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad, waarna de grote verwarring over goed en kwaad juist begint. Navas en Naveau tonen de scroll– en surfmentaliteit waarin samenhang en herkomst zulke complexe begrippen zijn geworden dat ze eigenlijk niet meer benoemd kunnen worden.

NRC artikel De galerie als socialistische kunstcooperatie

Foto’s door Ton Kruse

Veracht den burgerman, doch ledig zijne kruiken, Nieuw Amsterdams Peil, t/m 28.07.2018

Ton Kruse

is beeldend kunstenaar

Recente artikelen