metropolis m

Cultural Revolution. Aesthetic Practice after Autonomy
Sven Lütticken
Berlijn: Sternberg Press, 2017
ISBN 9783956791949

Eerder dit jaar verscheen van kunsthistoricus Sven Lütticken het boek Cultural Revolution. Aesthetic Practice after Autonomy. De titel wint aan betekenis na lezing van de publicatie, waarin Lütticken de verschillende begrippen historisch en theoretisch behoedzaam uitpakt. Het boek is een verzameling van vijf essays die Lütticken de afgelopen vier jaar heeft geschreven en die eerder in andere vorm zijn verschenen. Als er een kernvraag in Cultural Revolution te identificeren is, is het of er nog hoop is op een kritische kunst die cultureel-maatschappelijk verzet kan veroorzaken. Het probleem is dat de kunstpraktijk zich in de eenentwintigste eeuw door onder meer het neoliberalisme, hyperkapitalisme, internet en de globalisering anders is gaan verhouden tot de wereld en eerder beproefde vormen van verzet niet meer werkzaam zijn. Al laat Lütticken zich een paar zwaarmoedige opmerkingen ontvallen, uiteindelijk is er in zijn analyse ruimte voor kunstpraktijken die weerstand bieden. De uitdaging die hij daarbij is aangegaan, is om de begrippen waarmee het culturele verzet in de negentiende en twintigste eeuw werd ondersteund, relevant te maken voor hedendaagse kunstpraktijken.

De singularis in de titel doet anders vermoeden, maar Lütticken stelt dat er verschillende permanente revoluties zijn. De neoliberale revolutie is er één van en bestaat uit crises zonder alternatieven, waarin alle menselijke activiteiten zijn gemonetariseerd en geatomiseerd. Vriendschappen zijn omgevormd tot transacties met een financiële, speculatieve waarde. De technologische revolutie is een andere en heeft met haar infiltrerende media ons leven totaal geësthetiseerd en gestructureerd. Lütticken geeft als alledaags voorbeeld de smartphone waarmee we naar bed gaan en opstaan, en die al onze off- en online bewegingen registreert. Deze permanente revoluties zijn te begrijpen als fatale mechanismes van het kapitalisme, dat zo nieuwe domeinen exploreert en exploiteert. Daaruit zijn hedendaagse vormen van uitbuiting en subjectivering voortgekomen die niet langer te duiden zijn met de relatief vaststaande begrippen uit het kritische denken van de afgelopen eeuwen, zoals mens, werk, (vrije) tijd en autonomie. Lütticken is ervan overtuigd dat het hedendaagse kapitalisme iedereen zal opeten, vergiftigen of verlammen en onze burgerrechten zal afnemen. De vormen van cultureel verzet zijn schaars en gecompliceerd, omdat al onze activiteiten op één of andere manier betrokken zijn bij en bepaald worden door de uitbuiting waar het verzet tegen gericht is.

Lüttickens publicatie is zelf een goed voorbeeld van kritiek die verwikkeld is met het apparaat waartegen het ageert, zoals hij in de allereerste zin aangeeft. Dat geldt ook voor de kritische kunst die in de neoliberale orde als gentrificatiemachine is ondergebracht bij de creatieve industrie en exclusief eigendom is van de healthy and wealthy. Dit betekent dat met kritiek de achterliggende waarheid blootleggen niet voldoende meer is. Bovendien kunnen kritische kunstpraktijken onvoldoende afstand nemen van kapitalistische processen om van een zekere autonomie te kunnen spreken. Lütticken stelt daarom dat we na en met kritiek en autonomie leven. Het houdt in dat kunst alleen kritisch en autonoom kan zijn als ze  voldoende spanning kan zetten op de begrippen kritiek en autonomie. Hiermee gaat kritische kunst voorbij aan de enigszins traditionele tweedeling in enerzijds avant-gardistisch grensverleggend (kunst die opgaat in het leven) en anderzijds institutionele kritiek (kunst die de interne paradoxen openbaart).

Vervolgens is het beter te begrijpen dat Lütticken de voorkeur geeft aan het begrip ‘esthetische praktijken’ boven kunst. Kunst is een te stabiel en door het kapitalisme beheerst gegeven. Dit onderstreept Lütticken aan de hand van het werk van Jonas Staal en Renzo Martens. Staal en Martens ontwikkelen een gecompliceerde praktijk waarin activisme en kunst of autonomie en immanente kritiek niet van elkaar te onderscheiden zijn, waardoor ze des te relevantere en problematische begrippen worden. Anders gezegd, autonomie en kritiek zijn nog relatiever dan voorheen gedacht, waardoor de esthetische praktijk eerder met belangrijkere vormen van autonomie zal samensmelten dan met de autonomie van de kunst. In zijn beknopte historische uiteenzetting over esthetiek en autonomie geeft Lütticken aan dat beide begrippen al vanaf het begin van de esthetica rond 1800 een zekere paradoxale structuur hadden, zoals terug te lezen valt in de filosofie van Immanuel Kant of Friedrich Schiller. Recenter heeft Jacques Rancière gesteld dat esthetische kunst een politieke belofte in zich draagt die zij niet kan waarmaken. Lütticken problematiseert niet alleen de onvastheid van een begrip als het menselijk subject, maar ook het waardesysteem waarbinnen de politieke belofte van de esthetische kunst wordt geapprecieerd.

Door het begrip esthetische praktijken te hanteren heeft Lütticken ook de mogelijkheid om onthullingen van Edward Snowden neer te zetten als cultureel bepalend zonder die als kunst te moeten bestempelen. Het gevaar van deze logica is dat er meer cultureel verzet te verwachten is van praktijken die voortkomen uit de technologische en neoliberale culturele revolutie dan van de kunst. Tegelijkertijd is dit wellicht de wrange waarheid. De artistieke praktijk lijkt met haar meedogenloze zelfuitbuiting model te staan voor de ideologie van de creatieve klasse. Lütticken haalt hiervoor Hito Steyerl aan die spreekt over een casting economy waarin kunstenaars hun projecten vrijwillig tegen elkaar op pitchen. Deze wedstrijden frustreren de zoektocht naar een gezamenlijke culturele revolutie. En erger nog, de ideologie van de creatieve klasse stimuleert een hippe, ecologische, stedelijke, bohemienne levenswijze die elke uiting van racisme, seksisme en transfobie aanvalt met argumenten van tolerantie en diversiteit, die vervolgens niet gelden voor sociaaleconomische ongelijkheid. Kortom, hedendaagse esthetische praktijken staan voor de uitdaging om samenstellingen te maken met de diverse onderdelen van het transnationale, transcontinentale proletariaat, terwijl ze door competitie tegen elkaar uitgespeeld worden en zich niet herkennen als uitgebuite klasse.

Dat is nogal een opgave. Hedendaagse esthetische praktijken zouden allereerst zelfkritisch zichtbaar moeten maken dat er geen verschil is tussen fatsoenlijke uitbuiting en slavernij, om vervolgens een samenwerking te bewerkstelligen tussen de verschillende onderdrukten. Om deze opgave te illustreren, maakt Lütticken vruchtbaar gebruik van het concept ‘culturele revolutie’. Het begrip dat haar climax in de jaren zestig had, is wederom relevant zolang en zodra we beseffen dat we zelf de uitgebuite ander zijn en dat een ander leven (met en door esthetische praktijken) mogelijk is. De noodzaak van samenwerking, co-individualisering en co-creatie is de enige uitweg om een autonome manier van leven te bewerkstelligen. Hierbij is wel onze eigen handelingskracht problematisch, want we zijn ondergedompeld in netwerken van mensen en non-mensen; onze eigen subjectiviteit is al opgedeeld door en onderdeel van het kapitalisme. Bovendien lijkt alles erop gericht om samenwerking tussen de versplinterde, ongelijksoortige werkenden en niet-werkenden tegen te gaan. Het is tijd om samen te zweren voor een permanente tegenrevolutie, aldus Lütticken.

Om uit te komen bij deze politieke boodschap wordt in elk essay een begrip besproken aan de hand van voorbeelden van kunstpraktijken, politiek activisme en kritisch denken. De overwegend Europese voorbeelden haken soms wat gecompliceerd in elkaar, maar geven een historische ontwikkeling van de theorie en praktijk van een begrip. De snelheid waarmee voorbeelden aan bod komen en het soms gecondenseerde taalgebruik komen de leesbaarheid niet ten goede. In het tweede hoofdstuk worden bijvoorbeeld in drie zinnen het autocratische Verlichtingssubject, de fichteaanse Ich en Bernard Stieglers pharmaka met elkaar in verband gebracht om iets te zeggen over de relatie tussen humanisme en hedendaagse subjectiviteit. In plaats van deze complexe denkbewegingen, zou ik meer willen weten over de urgente ontwikkeling in de richting die Lütticken aanwijst. Is er meer te zeggen over transcontinentale samenzweringen van mensen en non-mensen? Zijn er al transnationale esthetische praktijken die solidair zijn met de staking van 180 miljoen kantoor- en fabrieksarbeiders in India? Is het online campagnenetwerk Avaaz, met bijna 45 miljoen internationale leden die on- en offline opkomen voor hun transnationale burgerrechten, een interessant voorbeeld om te onderzoeken? Verschilt dit activistische platform van de New World Summit of het Institute for Human Actitivies? En wat betekent deze transcontinentale samenzwering voor de theoretische kaders waarmee haar geschiedenissen worden besproken? Misschien komt hier een voor Lütticken zelfkritische uitdaging bovendrijven om het eurocentrische intellectuele denken open te breken met behulp van het idee van een mondiale geschiedenis vol tegenstellingen en paradoxen.

Joram Kraaijeveld

is curator, docent en schrijver en zet zich als zodanig in voor de positie van de kunstenaar in en de waarde van de kunsten voor de samenleving. Hij werkt aan actieve vormen van solidariteit binnen en buiten de kunsten

Recente artikelen