Zorgen om de toekomst van de publieke ruimte
In Die Regierung der Prekären (2012), dat later dit jaar in Nederlandse vertaling bij Octavo verschijnt, beschrijft Isabell Lorey hoe de naoorlogse uitruil van de verzorgingsstaat nu wordt beëindigd. Die uitruil werkte decennialang ongeveer als volgt: de staat garandeert een bepaalde gradatie van bescherming en zekerheid voor iedereen en krijgt daar bestuurslegitimiteit en -stabiliteit voor terug. Meningsverschillen worden afgekocht via arbeidsbescherming en voorzieningen als publiek onderwijs, volkshuisvesting en een sociaal vangnet. Dat is de deal. Een tevreden roker is geen onruststoker.
Maar de afspraak houdt geen stand meer, nu ook hier in het welvarende noordwesten van Europa steeds meer mensen te kampen krijgen met onzekere werk- en leefomstandigheden. ‘Precariteit’, want zo zijn we deze vorm van onzekerheid gaan noemen, valt niet langer meer uit te bannen naar de economische extractiezones in de periferie. Ook de huiseconomie draait nu op wegwerpcontracten en zelfuitbuiting. De voorzieningen van de verzorgingsstaat worden stuk voor stuk gedemonteerd. Daarmee hoeft ook de samenleving haar deel van de afspraak niet langer na te komen. Het ‘wij’, waaraan in de naoorlogse periode met veel precisie is gesleuteld, is uiteengespat en ligt in onderdelen op de grond.
Tegen deze achtergrond opereert Future Publics (The Rest Can and Should Be Done by the People): A Critical Reader in Contemporary Art (2015), een door directeur Maria Hlavajova van BAK in Utrecht samen met Ranjit Hoskote geredigeerde reader van eerder en elders verschenen teksten. Het onderzoekt de nieuwe vormen van ‘publiek’ die ontstaan vanuit de versplintering van eerdere overkoepelende sociale identiteiten. In het openingsessay lenen Hlavajova en Hoskote van de Italiaanse Marxist Antonio Gramsci de term ‘interregnum’ om de moeizame overgang te beschrijven tussen twee systemen of vormen van bestuur, waarbij ‘het oude afsterft maar het nieuwe nog niet geboren kan worden’. In deze crisis verliest de bestaande sociaalpolitieke wetgevende orde haar grip, terwijl er nog geen nieuw raamwerk klaar ligt om geïnstalleerd te worden. De inzet van de tekst is dat er in deze verwarrende tijd van ‘tektonische verschuivingen’ toch een voorschot genomen moet worden op een andersoortige, meer rechtvaardige toekomst. Als dat niet gebeurt, sluiten de openingen en herstelt het weefsel van markt en macht zich weer.
Future Publics verkent nieuwe, hedendaagse vormen van sociale organisatie, waaruit een nieuw – zij het tijdelijk en provisorisch – ´wij´ kan ontstaan. Het gaat de auteurs dan vooral om ‘geïmproviseerde maar strategische assemblages´ van protest, zoals het onvermijdelijke Occupy, de Koerdische vrouwenbeweging, de kampementen van actievoerders op het Tahrirplein in Caïro en het Taksimplein in Istanbul, en de in Nederland actieve actiegroep van vluchtelingen We Are Here. Dergelijke gelegenheidsformaties zijn gesmeed vanuit een gedeelde ervaring van onvrede, onrecht, uitbuiting, bestaansonzekerheid of vernedering en ontberen vaak de ideologische dogmatiek die kenmerkend was voor eerdere protestbewegingen. Maar, ´through a strength in collectivity that is still being tested and refined in conditions of hostility and unrest, this “we” might have begun to display some of the contours of a prospective class in-the-making´.
Als er al sprake is van een klasse, is die waarschijnlijk nog niet genoeg uitgekristalliseerd om als zodanig aangesproken en politiek gemobiliseerd te worden. Juist in deze tijd worden verschillende precaire groepen met succes tegen elkaar uitgespeeld. Het sentiment dat een ander aanspraak maakt op jouw bestaanszekerheid, wordt gevoed door politici die stellen dat er een ´run´ is op Nederland en dat door vluchtelingen de zorgkosten oplopen en de woningmarkt vastloopt. Ook in andere contexten blijkt het moeilijk brede solidaire coalities te sluiten tussen precaire groepen. Het blijft onwennig dat de nieuwe breuklijnen dwars door de oude sociaaleconomische segmenten lopen. De geflexibiliseerde wetenschappelijk medewerker op de universiteit heeft nog geen oog voor de papierloze dagloner die de gang staat te dweilen terwijl de strijd voor een eerlijke universiteit over hen beiden zou moeten gaan. Lorey spreekt in dit verband over de ´hiërarchische beschermde verschillen´ die onderlinge solidariteit in de weg staan, terwijl de erkenning van een wederkerige ´existentiële kwetsbaarheid´ juist de basis kan vormen van een affirmatieve politiek.
Publieke sfeer
Is er in deze tijd van versplintering nog een gedeelde symbolische ruimte denkbaar voor politiek handelen en spreken, of moeten we daar überhaupt niet naar verlangen? Feministische denkers als Nancy Fraser en Jane Mansbridge schreven al rond 1990 dat het streven naar een enkelvoudige, allesomvattende publieke sfeer gevaarlijk is omdat het niet strookt met onze caleidoscopische leefwereld. Culturele onderdrukking wordt dan gecamoufleerd door een vals ‘wij’ te installeren dat in werkelijkheid de hegemonie van de dominante groep weerspiegelt en bevestigt. Om die reden hoeven we niet nostalgisch te zijn naar de welvaartstaat, naar een ‘wij’ die voorbij is, of een tijd waarin geluk gewoner was. Het ‘wij’ van de liberaal-democratische consensuscultuur heeft tegenstellingen systematisch weggedrukt, ontkent of afgevlakt om tot een compromis te komen. Met filosoof Chantal Mouffe kan je betogen dat de huidige weerbarstige politieke realiteit niet haaks staat op de liberale democratie en het poldermodel, maar er in zekere zin het resultaat van is.
In de bundel Interrupting the City: Artistic Constitutions of the Public Sphere (2015), onderdeel van de snel uitdijende reeks Antennae van Valiz, stoffen Sander Bax, Pascal Gielen en Bram Ieven het idee van de publieke sfeer weer af. Zij vullen het in op een manier die meer ruimte biedt voor tegenstellingen. Waar Fraser, Mansbridge en anderen zich in de jaren negentig tegen hebben verzet, is de denktraditie rond begrippen als ‘openbaarheid’ en ‘publieke sfeer’ zoals die werd ingezet door Hannah Arendt en Jürgen Habermas. Bij hen neemt ‘openbaarheid’ een belangrijke plek in binnen het ruimere model van een overlegdemocratie, waarin het bereiken van politieke schikking het gewenste eindpunt is. Met name bij Habermas is de ideaaltypische publieke sfeer een duidelijk afgeperkte symbolische ruimte buiten de staat en markt, een neutrale zone gereserveerd voor debat en uitwisseling tussen burgers, voor overleg, confrontatie en compromis, in andere woorden: voor een rationeel gevoerd ‘publiek debat’.
Bij Bax, Gielen en Ieven is publieke sfeer geen waardenvrij vacuüm, maar eerder een strijdperk ´waarin de verschillende maatschappelijke krachten elkaar snijden´ en niet alleen het hoofd, maar ook de andere politieke organen worden erkend: het hart en de onderbuik. Hoewel de publieke sfeer niet ‘vrij’ is, is een balans tussen de actieve krachten van groot belang. Als een de overhand krijgt, bijvoorbeeld de staat of de markt, dan verliest de publieke sfeer haar openbare functie. Zo vormt de publieke sfeer het toneel van een steeds veranderende strijd: ´[A] struggle both in the sense that participating in the public sphere revolves around continuously trying to open up to new, divergent ideas and actions, and a struggle in the sense that the public sphere is constantly being shaped and transformed by ‘external’ economic, social and political forces.´
Hier komt het idee van het onderbreken – interrupting the city – in het spel. Met onderbreken wordt bedoeld: interveniëren in de publieke sfeer om de balans in het krachtenspel te herstellen of de verhoudingen opnieuw te configureren. Onderbreken kan dan zoveel betekenen als herijken, wijzigen, vernieuwen, maar ook ontregelen of destabiliseren. Het zal duidelijk zijn dat de auteurs hier een rol voor de kunst weggelegd zien, hoewel ze omzichtig proberen om de manieren waarop kunst kan ‘onderbreken’ niet te veel te preciseren. Daarom moet de lezer genoegen nemen met vrij generieke aanwijzingen, bijvoorbeeld dat kunst ´alternatieve scenario’s´ kan scheppen om naast de sociale realiteit te plaatsten; direct kan interveniëren in die werkelijkheid om sociale verandering te katalyseren; onzichtbare structuren kan blootleggen en nieuwe ruimtes kan scheppen voor politiek handelen.
Richting de meent
In het slotessay ‘Perfoming the Common City’ is Pascal Gielen duidelijker in het benoemen van praktijken en initiatieven die in de publieke sfeer interveniëren en nieuwe gemeenschappelijke ruimte genereren. Hij noemt hier bijvoorbeeld de Maagdenhuisbezetting in Amsterdam en tijdelijke, van onderaf vormgegeven sociale centra, gekraakte publieksruimtes en geïmproviseerde politieke pleisterplaatsen in Spanje en Italië, en de massaprotesten op het Tahrirplein. In andere essays in de bundel worden onder meer Wikipedia en het afgeschreven, door het Berlijnse publiek toegeëigende vliegveld Tempelhof genoemd. Het zijn voorbeelden die in Future Publics hoopvol ´pockets of commoning within everyday life´ worden genoemd. Nieuwe vormen van collectief leven en politiek handelen worden hier op kleine schaal uitgetest, vaak in allianties die voorheen onwaarschijnlijk leken. Dit zijn, zou je met een van de auteurs kunnen stellen, ‘tegen-hegemonische publieke sferen in embryonale toestand’.
Toch zijn de voorbeelden, op de keper beschouwd, toch zeer dun gezaaid. De gedachte dat de creatie van nieuwe meentruimtes parallel loopt aan de ontmanteling van de oude publieke voorzieningen lijkt mij een voorbeeld van wishful thinking. De Maagdenhuisbezetting en de eruit voortgekomen Nieuwe Universiteit-beweging zijn ontstaan nadat het model van de ‘publieke universiteit’ decennialang sluipenderwijs maar systematisch afgebouwd werd. In onze door gentrificatie geteisterde steden begint er eindelijk aandacht te ontstaan voor de groeiende tweedeling en het verdwijnen van ruimte voor sociaal, cultureel of politiek experiment, maar wel pas nadat er na vijf jaar kraakverbod onvoorstelbaar veel meentruimte is verdwenen en de sociale huisvesting inmiddels per strekkende kilometer aan Duitse en Britse beleggingsmaatschappijen wordt verkocht. Voor afbraak op deze schaal bestaat er geen Ctrl-Z-functie en het zal helaas lang duren voor de nu embryonale solidaire systemen dergelijke gaten kunnen dichten.
Geert Lovink stelt in zijn bijdrage in Future Publics terecht vast dat de collectieve verbeelding nog tekortschiet om de vraag te beantwoorden hoe we huisvesting, onderwijs, communicatie, transport en werk op een alternatieve, duurzame manier kunnen herprogrammeren. Dat zal een schaalsprong vereisen die nu nog niet mogelijk is. Kleinschaligheid is niet haarlemmerolie. Zonder schaalsprong dreigt politiek initiatief dood te lopen op een soort activistisch folklorisme. Werkgroepen, collectieven, affinity groups, et cetera zijn van groot belang als incubators van protest en collectivisme, maar de uiteindelijke uitdaging is om grotere, meer weerbarstige structuren uit te vinden om de kleinschalige initiatieven te koppelen en van slagkracht te voorzien.
Roel Griffioen
is kunsthistoricus en werkt aan een promotieonderzoek in Antwerpen
Maria Hlavajova en Ranjit Hoskote (red.), Future Publics (The Rest Can and Should Be Done by the People): A Critical Reader in Contemporary Art, BAK en Valiz: Utrecht en Amsterdam, 2016
Sander Bax, Pascal Gielen, Bram Ieven, Interrupting the City. Artistic Constitutions of the Public Sphere, Vadiz: Amsterdam, 2015
Roel Griffioen
is freelance onderzoeker en werkt momenteel aan een onderzoek naar modellen voor atelierbeleid in opdracht van Stroom Den Haag.