metropolis m

Als je in een nummer dat gaat over het nieuwe in de kunst de nieuwste ster aan het internationale kunstfirmament wil belichten kun je niet om Helen Marten heen. Jong, Brits en razend succesvol. Bovendien heel OOO (zie tekst over Nieuw Materialisme).

‘Success in public life seems sometimes to be not unrelated to the possession of thick skin – thick enough to be proof against penetration by any caricature not drawn with an electric drill.’ (Helen Marten, Evian Disease, 2012)

Een interview regelen met kunstenaar Helen Marten uit Londen is geen gemakkelijke opgave. Het lijkt wel alsof iedereen momenteel iets van haar wil. Ze wordt vertegenwoordigd door een horde internationale galeries (Greene Naftali, New York; Johann König, Berlijn; Sadie Coles HQ, Londen; T293, Napels), wint de ene na de andere prijs als de Prix Lafayette in 2011 en de LUMA Award in 2012. Ze exposeert aan de lopende band in solotentoonstellingen in Kunsthalle Zürich, Palais de Tokyo en Chisenhale Gallery in Londen en binnenkort in CCS Bard, Annandale-on-Hudson, New York, Sadie Coles HQ en de Biënnale van Lyon. Ze doet ook mee aan de hoofdtentoonstelling van de Biënnale van Venetië. De afgelopen twee, drie jaar hebben bladen als frieze, Artforum, Kaleidoscope, Mousse en The Guardian interviews, essays en cover story’s over haar gepubliceerd, geschreven door vooraanstaande critici en curatoren die allen Helen Marten tot nieuwste ster bombarderen.

Wanneer ze zich laat interviewen, ontwijkt Marten alle vragen met betrekking tot de grote vlucht die haar carrière heeft genomen met een Bartleby-achtige ‘I would prefer not to’. Het proberen te achterhalen hoe het kan dat ze in minder dan vijf jaar, sinds haar afstuderen aan Ruskin School of Fine Arts in Oxford in 2008, nu al een gevierd kunstenaar is, voelt als detectivewerk. Het met elkaar verbinden van verschillende projecten op haar CV maakt de machtsdynamiek in de kunstwereld inzichtelijk, aangezien de kunstenaar onder de hoede werd genomen van verschillende invloedrijke figuren, van het soort dat een carrière kan maken of breken. Hoe begon haar carrière? Wie ontdekte haar als eerst? Waarom is dit haar moment en wat is haar voordeel ten opzichte van haar collega’s?

Zoals bij elk succesverhaal is er meer dan alleen talent in het spel. Marten heeft ontzettend veel geluk gehad. Volgens ArtReview is ze ontdekt door Beatrix Ruf, curator en directeur van Kunsthalle Zürich en volgens de meest recente Power Poll van het tijdschrift was ze zevende van de honderd meest invloedrijke mensen in de hedendaagse kunstwereld. Ruf kwam in 2010 in aanraking met Martens Live, een driedelig zijden spandoek, dat qua materiaal- en kleurgebruik doet denken aan Daniel Buren, en samen met haar mobiele-telefoonschilderijen werd getoond in een modezaak in Miami (geregeld door galerie T293). Ruf was zeer onder de indruk van het werk en Martens professionele aanpak. Twee uur later keerde ze terug naar de winkel om Helen te ontmoeten, en te praten over de mogelijkheid van een project voor de Kunsthalle Zürich.

Martens eerste officiële tentoonstelling Almost the Exact Shape of Florida werd door Ruf gekoppeld aan een tentoonstelling van Wolfgang Tillmans, die naar alle waarschijnlijkheid veel bezoekers zou trekken, en nota bene gepland voor de heropening van de Kunsthalle Zürich in de voormalige Löwenbräu brouwerij in augustus 2012. De tentoonstelling werd afgelopen herfst opnieuw geïnstalleerd in de Chisenhale Gallery en dit jaar in juni bij CCS Bard in New York. Volgens datzelfde artikel in ArtReview illustreert Martens voorspoedige alomtegenwoordigheid Rufs invloed in de internationale kunstwereld.

Voordat Ruf haar onder haar hoede nam was Martens grootste prestatie een solotentoonstelling getiteld Take a stick and make it sharp in haar Berlijnse galerie Johann König in 2011. Toevallig was het een ander tentoonstelling bij Johann König die haar in 2011 de FIAC’s Prix Lafayette opleverde voor beste tentoonstelling in een opkomende galerie opleverde. Datzelfde jaar bevond ze zich onder de 15 genomineerden voor de LUMA award (de selectiecommissie bestond uit Tom Eccles, Liam Gillick, Hans Ulrich Obrist, Philippe Parreno en Beatrix Ruf), die ze het daaropvolgende jaar won.

Ruf was niet de eerste die haar talent opmerkte. In een interview dat werd gepubliceerd in Kaleidoscope, kort voor Martens show Dust and Pirhanas (2011) – een videowerk dat werd gemaakt als reactie op Peter Zumthors paviljoen in de Serpentine Gallery in 2011 – in de populaire Serpentine Park Night series, merkte stercurator Hans Ulrich Obrist op dat Boule to Braid (2009) in de Lisson Gallery de eerste show was waarin hij haar werk had gezien.

Curator Richard Wentworth, die dat jaar de Turner Prize won, had Marten in het eerste jaar na haar afstuderen uitgenodigd deel te nemen aan de tentoonstelling, naast kunstenaars als Tony Cragg, Tony Ousler en Ryan Gander. In een artikel in The Guardian over opkomende kunstenaars in Engeland in 2012 beschreef hij Marten als ‘one to watch’. ‘Zij creëert codes’, vertelde hij The Guardian. ‘Haar werk is een hedendaagse steen van Rosetta. Het is onderdeel van een breder discours.’

Marten zweefde aanvankelijk tussen een artistieke en een literaire carrière, en koos in 2004 uiteindelijk voor een basisjaar aan de Byam Shaw School of Art, onderdeel van de Central Saint Martins, gevolgd door genoemde opleiding aan de Ruskin School of Fine Art in Oxford. Ze schrijft nog steeds om haar ideeën te verduidelijken of juist te vertroebelen.

Martens voorliefde voor het spreken in raadsels en ondoorzichtige, poëtische taal komt duidelijk naar voren in de begeleidende teksten bij haar videowerken – het product van maandenlang krabbelen, herschrijven en editen. ‘Woord en beeld worden behandeld als partners, en vervolgens herschikt tot gestileerde uitingen van defecten, foutieve afstemming, en perversie’, zoals ze het zelf treffend verwoordt.

Haar literaire bekwaamheid en openlijke interesse voor ‘de grenzen waartussen humor, zelfrelativering, sexyness, absurditeit en geweld met elkaar vervlochten raken’ lenen zich voor een vergelijking met Ed Atkins. In mei van dit jaar programmeerde Atkins haar video Evian Disease (2012) samen met zijn eigen werk en Rose Bud (2013) van James Richard in de gethematiseerde sectie Flatness: Cinema after the Internet in het Oberhausen Film Festival. Voor Atkins belichaamt Evian Disease ‘platheid’ in al zijn gewichtsloosheid, emotionele tekortkomingen, en representatieve leegte. Sterker nog, het werk laat zich erop voorstaan. Dat maakt het werk volgens hem gevaarlijk. Atkins, Richards en Marten behoren tot de jongere kunstenaars vertegenwoordigd in Massimiliano Gioni’s Il Palazzo Encicliopedico op de Biënnale van Venetië. Alle drie hadden zij onlangs een solotentoonstelling in de populaire Chisenhale Gallery in Oost Londen, onder leiding van Polly Staple.

Martens werk wordt tegenwoordig vaak lukraak geschaard onder de brede noemer post-internet-kunst, samen met dat van haar generatiegenoten – waaronder Ed Atkins en James Richards – die opgroeiden met het internet en diens taal spreken. Met zijn profetische gebruik van het internet is videokunstnaar Mark Leckey een soort godfather voor een generatie die wordt omarmd als de nieuwe Young British Artists. Orchids, or a hemipherical bottom (2013), Helen Martens onberekenbare bijdrage aan het Il Palazzo Encicliopedico, is deels video, deels sculptuur, en gesitueerd tegenover Leckeys installatie in de Arsenale.

Volgens Marten getuigt deze generalisering van luiheid binnen de kunstkritiek. Zij beweert paradoxaal genoeg dat zij niet is geïnteresseerd in de digitale wereld en het internet, of in enige vorm van overeenkomstigheid en context die dit medium hedendaagse kunstenaars verschaft. Zij neigt meer naar het gebruik van boeken en handgereedschap dan naar het digitale; de analoge handgemaakte ervaring verschaft diepgang, terwijl CGI volgens haar ‘riekt naar leugenachtigheid’. Toch heeft Marten veel gemeen met haar collega’s. Niet in het minst de nostalgische kwaliteit van haar werk, dat met haar kleurgebruik en fascinatie voor skeumorphs teruggrijpt op de jaren tachtig, en zich hierdoor op het eerste gezicht ietwat ongemakkelijk verhoudt tot haar onbetwistbare hedendaagsheid.

Agnieszka Gratza is kunstcriticus in Londen

Helen Martin, No borders in a wok that can’t be crossed,

Agnieszka Gratza

Recente artikelen