metropolis m

Opening Nordic Pavilion in de Giardini

Meer dan tijdens eerdere edities lijken de nationale paviljoens op deze Biënnale van Venetië gehoor te hebben gegeven aan het centrale motto van artistiek directeur Adriano Pedrosa, die onder de titel Foreigners Everywhere begrip wil kweken voor de migrant. Vooral in de Giardini is het onderwerp alom aanwezig. Maar de pijn en het politieke ongemak die dat oplevert, wordt omfloerst verteld en gaat verborgen achter veel schone schijn. De Biënnale van Venetië mist rauwe randjes, om het pubiek vooral niet te veel tegen het hoofd te stoten.

Aan het eind van de dinsdag, toen het nog rustig was op het biënnaleterrein en je overal zo binnen kon lopen, moest ik toch een tijd wachten in een rij bij het Duits Paviljoen, waar in de hal een huis was opgebouwd. Ik stond er twintig minuten toen de medewerkster van dienst die kon bepalen wie werd toegelaten uit het niets ineens verkondigde dat iedereen na deze meneer (lucky me) weer kon vertrekken: ‘de performers gaan ermee stoppen voor vandaag, komt u morgen maar weer terug.’ Ze zei het met een kilheid waar de welgestelde biënnalebezoekers achter mij duidelijk niet van gediend waren. Er ontstond bijna een opstootje van mensen die alsnog naar binnen wilden, terwijl ik naar de performances snelde in wat bleek een dystopisch familietafereel, met acteurs die als zombies rondliepen in een stoffige ruïne, als overlevenden ná de ramp.

Wachten hoort bij Venetië, maar tijdens de professional preview van dit jaar was het erger dan ooit. Je moest niet alleen lang wachten bij de grote drie (Duitsland, Engeland, Frankrijk), zoals gebruikelijk, maar zelfs bij kleine landen verder weg op het Giardini-terrein. Servië bijvoorbeeld, dat na een wachttijd van twintig minuten bij binnenkomst opvallend stil bleek. Ik liep er rond met vijf anderen, door een overdekt historisch museum met gedetailleerde reconstructies van huizen en kiosken uit voorbije decennia, die moesten staan voor ideologische tijdvakken die Europa afgelopen decennia heeft gehad. Waarom zo leeg, bij zoveel wachtende mensen? Wie heeft dat zo bedacht?

Verplicht wachten is een vorm van beteugeling, weet elke migrant. Er spreekt een machtsrelatie uit, zeker op deze biënnale waar de landenpaviljoens een soort ambassades zijn. Ik herinner me het Spaans paviljoen van Santiago Sierra (een gekend expert in machtsmisbruik) die aan de deur een paspoortcontrole had ingelast, zodat je je bewust werd een grens te overschrijden. Alleen Spaans ingezetenen kregen toegang, tot wat bleek een lege ruimte te zijn. Het maakte de nieuwsgierigheid te reiken naar het onbereikbare alleen maar groter, wist ook machtswellusteling Sierra.

Bij een tentoonstelling die onder de titel Foreigners Everywhere begrip wil kweken voor de migrant, begon ik te vermoeden dat er achter al die rijen op deze openingsdagen een slim narratief verscholen lag, van een organisatie die dit gepriviligieerde publiek wilde laten voelen hoe het is geen toegang te krijgen, de tijd te worden afgepakt, en zoals de migrant in het Westen maanden, zelfs jaren in de wacht te worden gezet.

Maar de werkelijke oorzaak achter al dat wachten blijkt een stuk banaler. De biënnale verdient aan de verkoop van peperdure toegangskaarten aan verzamelaars, die de aanwezige pers en curatoren inmiddels in aantal overvleugelen. De biënnale was afgelopen week niet zozeer een professional preview maar vooral een handelsvloer waar veel grote internationale galeries en hun op de biënnale vertegenwoordigde kunstenaars goede zaken hebben gedaan.

De biënnale verdient aan de verkoop van peperdure toegangskaarten aan verzamelaars, die de aanwezige pers en curatoren inmiddels in aantal overvleugelen

Anders dan sommige andere biënnales die graag de confrontatie zoeken, is Venetië de biënnale van de indirecte rede. Passend bij een stad die zich wentelt in schitterende oude glorie, wordt een al te harde confrontatie met het publiek doorgaans geschuwd. Ook deze editie vertelt het leed en trauma dat zoveel kunst van dit moment kleurt, maar dan in schitterende beelden, het ene nog bevalliger dan het andere. Dat levert ongemak op, over zoveel schoonheid bij de ellende van een ander. Maar in de beste gevallen laat de kunst er juist mee zien hoe de door de media afgestompte harten zich op een andere manier toch weer kunnen openen.

Bij de winnaar van de Gouden Leeuw voor het Beste Paviljoen bijvoorbeeld. First Nations Archie Moore onderzocht de stamboom van zijn familie die hij duizenden jaren terugvoert langs liefst 26.000 generaties. Het levert een imposante tekening op van met elkaar verbonden namen die met krijt op zwarte muren en het plafond van het Australisch paviljoen zijn aangebracht.

Gaten in de stamboom geven momenten van geweld weer, waar First Nations in Australië veelvuldig aan zijn blootgesteld geweest. In het midden van de zaal staat een wit oplichtende tafel, die oogt als een minimal sculptuur. Stapels met documenten verwijzen naar personen die in bewaring gesteld bij de politie op onbekende manier zijn omgekomen. Het paviljoen spreekt de taal van een plechtig memorial, over trauma’s die van generatie op generatie zijn doorgegeven.

Ook het op deze site al besproken Nederlands paviljoen toont de koloniale pijn van vele duizenden plantagewerkers, die is vertaald naar door CATPC gemaakte sculpturen van cacao en palmvet. Op deze biënnale is het een van de weinige paviljoens met een rafelrandje, dat er niet voor terugdeinst te shockeren. Meest confronterend een verkrachting, expliciet verbeeld, maar in de tentoonstelling decent verborgen achter een scherm die de shockerende scène juist extra aandacht geeft.

Ik vind de rauwheid van het paviljoen een verademing op deze wat geaffecteerde biënnale, waar een zekere urgentie uitspreekt, passend bij de kern van het betoog van CATPC. Het voert je als bezoeker mede via een livestream terug naar Congo, naar Lusanga, waar de ter gelegenheid van deze biënnale tijdelijk naar de plaats van oorsprong teruggekeerde sculptuur van Balot het publiek vertelt over westerse roofzucht en de wrede verstoring van een gemeenschap die ernaar verlangt in balans en vrede met elkaar en de omgeving te leven, zonder westerse bemoeienis.

Vooral in de Giardini lijken de meeste landen dicht op het motto van de biënnale te hebben geprogrammeerd, en krijg je een heel palet aan aan perspectieven op migratie aangeboden

Ik herken die rauwe directheid ook in het Pools paviljoen waar Oekraïense vluchtelingen soms met tranen in de ogen getuigen van het wapengeweld waarmee ze geconfronteerd zijn.

Na een op schrift gestelde feitelijke beschrijving van de verschillende wapens waarmee ze bestookt zijn, bootsen ze recht op de camera het geluid na dat zich in hun herinnering heeft ingegraven. Aan het publiek vervolgens de vraag het na te doen, in de daartoe gereed staande microfoons, wat een verwarrende vorm van compassie en ongemak oplevert in een vreemde human beatbox karaoke. ‘Tsjakkaboom, tsjakkaboom…’ Het brengt de oorlog op een eigenaardige, licht verwarrende manier dichterbij, door te laten zien hoeveel schade hij aanricht bij de mensen die we nu dagelijks op straat kunnen tegenkomen.

Vooral in de Giardini lijken de meeste landen dicht op het motto van de biënnale te hebben geprogrammeerd, en krijg je een heel palet aan aan perspectieven op migratie aangeboden. Soms gaat het over ontheemding, zoals in het Braziliaans paviljoen van Glicéria Tupinambá dat deze biënnale liever de naam voert die de oorspronkelijke bewoners aan hun land gaven: Hãhãwpouá. Op een van de video’s is te zien hoe grote vuren de bossen in hun woongebied platbranden en onbewoonbaar maken.

De oorsponkelijke bewoners eisen hun plek terug, wat mede wordt gesymboliseerd door het exposeren van de net door Denemarken aan Brazilië gerestitueerde veren mantel, die jaren in een Deens museum te zien was.

Zoals aangekondigd is er deze biënnale veel inheemse kunst, dan wel kunst die refereert aan inheemse geschiedenissen. De Verenigde Staten worden voor het eerst vertegenwoordigd door een Native American, Jeffrey Gibson, die een over-the-top gekleurde hedendaagse vertaling biedt van traditionele culturen. Bij Canada speelt Kapwani Kiwanga aan de hand van elegant gemaakte kunstwerken in op de verstorende werking van de eeuwenhoude handel in kralen. In het Nordic Pavilion wordt een verhaal van ontheemding verteld aan de hand van The Altersea Opera, naar een concept van Lap-See Lam, die geholpen door de componist Tze Yeung Ho en textiel kunstenaar Kholod Hawash een muziekstuk maakte waarin de mythologische figuur Lo Ting, half vis, half mens, verlangt terug te keren naar zijn vroegere leven.

Vooral waar de verhalen echt persoonlijk worden – wat vreemd genoeg niet heel vaak gebeurt in de paviljoens -, herken je het begrip voor de migrant dat Adriano Pedrosa zo graag wil spreiden. Ik zie het bij Oostenrijk, waar de uit Rusland gevluchte Anna Jermolaeva terugvalt op eigen ervaringen in vignet-achtige werken, die vertellen over haar ervaringen als vluchteling, toen ze bijvoorbeeld na aankomst in Wenen een week leefde op een bank bij het station.

In een monumentale video werkt ze met een Oekraïense choreograaf aan een heropvoering van het klassieke ballet het Zwanenmeer. Ik lees dat dit ballet in haar jeugd soms dagenlang op televisie te zien was, als de reguliere berichtgeving werd gecensureerd vanwege heersende politieke onrust.

Ik zie het persoonlijke ook terug bij Mounira Al Solh, die op de haar bekende wijze, haar eigen levensverhaal verknoopt met de mythologische roof van Europa door Zeus, waar ze een feministische draai aan geeft, met zichzelf in een hoofdrol. En ik zie het bij Maria Madeira in het paviljoen van Oost-Timor buiten de Giardini. Ze vertelt het verhaal van haar terugkeer naar haar ouderlijk huis, na jaren van Indonesische bezetting (1975-1999).

Even ervaar je de met zinnelijk behang beklede kamer, met om de hoek een venster vol lipstickkusjes, als een toonbeeld van romantiek, tot je in de aanpalende ruimte de rouwende kunstenaar aantreft in de videoregistratie van een performance die ze heeft gedaan. Bij terugkomst in haar oude kamer trof ze op een bepaalde hoogte rondom op de muur lipstickkusjes aan. Bij navraag bij de buren blijkt haar oude kamer door de bezetter, door haar beschreven als ‘it’, omgevormd tot martelkamer. De vrouwelijke slachtoffers moesten de lippen kleuren, op de knieën en kusjes geven op de muur, terwijl ze werden verkracht. Met ogen vol tranen zingt ze een lied vol smart terwijl ze de lipstickkusjes van de muren scheurt.

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Gerelateerd

Recente artikelen