metropolis m

Bijna op elk kaartje staat trots vermeld: ‘de kunstenaar is niet eerder op de Biënnale te zien geweest’, en toch weet Adriano Pedrosa niet echt te verrassen met de tentoonstelling Foreigners Everywhere. Titus Nouwens schrijft over een conventionele en zelfs timide ogende editie van de centrale tentoonstelling van de Biënnale van Venetië.

Onder de titel Foreigners Everywhere presenteert de Braziliaanse curator Adriano Pedrosa in de centrale tentoonstelling op de Biënnale van Venetië een ongekend aantal kunstenaars die veelal werkzaam zijn in het Globale Zuiden. Ze presenteren een breed scala aan wereldbeelden, met uiteenlopende perspectieven op cultuur, natuur en het bovennatuurlijke. Onder de 330 deelnemers in de tentoonstelling zitten opvallend veel debutanten die, hoewel soms al ouder, nooit eerder in Venetië te zien waren. Ondanks al die nieuwe namen oogt het geheel vertrouwd, zelfs wat timide, met werk dat zich traditioneel toont in de keuze van media, met veel schilderkunst, veel textiel, nauwelijks video.

Adriano Pedrosa, die in het dagelijks leven directeur is van Museu de Arte de São Paulo, is de eerste Zuid-Amerikaanse curator die de verantwoordelijkheid heeft voor de internationale tentoonstelling. Met zijn nadrukkelijke keuze voor kunstenaars uit het globale zuiden breekt hij met het gebruikelijke westerse perspectief in deze presentaties. Daarnaast is er een sterke focus op queer kunstenaars. Pedrosa doet dit onder de inmiddels veel bediscussieerde titel Stranieri Ovunque – Foreigners Everywhere, door hem omschreven als een uitdrukking met meerdere betekenissen. De titel verwijst ten eerste naar het feit dat je overal waar je gaat vreemdelingen tegen komt, en ten tweede dat je, waar je ook leeft, er zelf ook een bent. Pedrosa zegt zich ermee te keren tegen het vijandige politieke klimaat in Europa, met name in landen als Hongarije. Hij vindt het tijd om uitgesproken talenten te vieren die historisch op verschillende manieren buitengesloten werden van het podium van de internationale kunst en haar publiek.

In de tentoonstelling wordt werk getoond van in totaal 333 kunstenaars, uit zeer uiteenlopende contexten, waar je in de individuele muurteksten duidelijk over geïnformeerd wordt. Het levert een pandemonium aan stemmen op uit een grote verscheidenheid aan culturen, wereldwijd, met vaak duidelijke lokale basis, puttend uit en verwijzend naar regionale interesses, thema’s, traditionele technieken. Pedrosa legt niet echt uit hoe we deze artistieke uitingen uit verschillende geografieën en tijden kunnen lezen, en wat het betekent om dit samen te brengen, met alle nuances per sectie en per werk. Maar: het werkt. De kunstwerken zelf houden de tentoonstelling overeind.

Pedrosa toont zich een ervaren, ietwat museaal opererende curator, die kiest voor kleine ensembles van werken die soms thematisch, soms formeel op elkaar aansluiten. De wat geestdodende ritmiek van de Arsenale, met zijn saaie aaneenrijging van zalen, probeert hij te doorbreken met enkele monumentale accenten. Te beginnen bij het Mataaho collectief, die een netwerk van bagagebanden weefden tot een ritmisch geometrisch patroon waar je als bezoeker onderdoor loopt. Het imposante plafond maakt indruk, zoals blijkt uit de toekenning van de Gouden Leeuw voor beste deelnemer van de internationale tentoonstelling.

Autodidactische kunstenaars uit China, Tsjechoslowakije, Zwitserland en Peru maken op mij de meeste indruk

Autodidactische kunstenaars uit China, Tsjechoslowakije, Zwitserland en Peru maken op mij de meeste indruk. Traditionele Chinese papierknipkunst krijgt een homoerotische lading in het werk van Xiyadie. De gedetailleerde en fragiele knipsels zijn van een dergelijk groot formaat dat ze alle aandacht opeisen. Ernaast is een film te zien van de dertig jaar jongere Ana Segovia, waarin twee figuren als charros, Mexicaanse cowboys die een stereotype van mannelijkheid en een op mannen gerichte omgeving belichamen, elkaar uitdagen. Een intiem gevecht van aantrekken en afstoten wordt steeds intenser, totdat hun kostuums en de muren om hen heen uit elkaar vallen. Dit tactiele contrast met de papieren scènes van erotiek is typerend voor de intuïtieve en natuurlijk aanvoelende relaties die vaker terugkeren tussen nabij elkaar geplaatste kunstwerken.

Er zijn meer papierknipsels te zien. In de Arsenale hangt ook werk van Anna Zemánková. De zelfverzonnen planten doen aan als buitenaardse organismen. Het typeert een tentoonstelling die meer autodidacten de vloer wil geven. In het het Centrale Paviljoen is bijvoorbeeld een zaal gewijd aan in de jaren veertig gemaakte tekeningen van majestueuze figuren van Aloïse Corbaz, die de kunstenaarsnaam Aloïse gebruikte en het grootste deel van haar leven in een Zwitserse psychiatrische inrichting opgenomen was. De met kleurpotlood getekende meterslange scènes tonen vurige omhelzingen in sierlijke omgevingen, met eenzelfde fantasierijke kwaliteit als Zemánková’s papieren botaniek.

In de Arsenale is een zaal gewijd aan de autodidact schilder Santiago Yahuarcani, een inheemse bewoner uit de noordelijke Amazone, en diens zoon Rember Yahuarcani. Hun reusachtige schilderijen staan vol van hemellichamen, mythologische wezens, dieren en andere figuren, geïnspireerd op verhalen verteld door hun voorouders. Een schilderij van zoon Yahuarcani toont 32 inheemse leiders die sinds 2013 in de Amazone vermoord zijn. Vader Yahuarcani’s schilderijen maken toch het meeste indruk, met de overvloed van details die geen centimeter onbeschilderd laten – het werk biedt een vertaling van een geloofssysteem en generaties van kennis.

Andere niet makkelijk te vergeten schilderijen in de tentoonstelling zijn van Salman Toor, het enige werk waarbij (op verzoek van de kunstenaar) geen uitleg gegeven wordt, en Louis Fratino: beiden in New York werkzaam, beiden jong en door vooraanstaande galeries gerepresenteerd. Toor schildert gewelddadige voorvallen, die lijken te getuigen van grootsteedse homohaat. Hoe vredig de taferelen ook ogen, mede door hun zachte kleurgebruik, het venijn zit in de details. Fratino maakt indruk met even monumentale als alledaagse en vaak erotische geladen scènes van mannelijke figuren, die met een zeker virtuositeit geschilderd zijn. Vooral de zaal in het Centrale paviljoen maakt indruk, waar het werk van Fratino gecombineerd wordt met dat van Bhupen Khakhar, die als een soort historische referent wordt opgevoerd.

Deze voorbeelden geven een idee van hoe Pedrosa het idee van buitenstaander uitdraagt en zeer uiteenlopende kunstenaars aan elkaar relateert in hun anderszijn: de inheemse kunstenaar die als buitenstaander op eigen land behandeld wordt, de outsider kunstenaar die zich in de periferie van de kunstwereld bevindt en de queer kunstenaar, die weliswaar in de kunstwereld gevierd wordt, maar daar buiten doorgaans niet of minder. Door in zo’n beetje iedere muurtekst te benadrukken dat het de eerste keer is dat de kunstenaar deelneemt aan de Biennale Arte, wordt voortdurend duidelijk gemaakt hoezeer Pedrosa de westerse blik wil corrigeren. Tegelijkertijd blijft hiermee de nadruk liggen op wie er wel en wie er niet tot het westerse centrum van de kunst behoort, waaruit een aanname spreekt dat iedereen daarbij wil horen.

Migratie en solidariteit
Alhoewel het zwaartepunt van de tentoonstelling bij schilderijen en textiel ligt, zijn mijn twee uitgesproken hoogtepunten in de Arsenale de meerkanaals video installaties van Bouchra Khalili en Gabrielle Goliath, waarin verschillende sprekers hun persoonlijke verhalen delen van het geweld waar zij mee geconfronteerd zijn.

In Gabrielle Goliaths video-installatie Personal Accounts (2024), delen personen van kleur — inheemse, femme, queer, nonbinaire en transpersonen om precies te zijn — voor de camera hun ervaringen van patriarchaal geweld. De getuigenissen bevatten geen spraak; hun verhalen worden gereduceerd tot de momenten tussen de gesproken woorden; een diepe ademhaling, momenten van aarzeling. De blikken in hun ogen zeggen genoeg. Af en toe klinkt een melodische geneurie, wat de wirwar van geluiden mooi verbindt. In Bouchra Khalili’s gevierde The Mapping Journey Project (2008-11), eerder onder andere bij MoMA tentoongesteld, laten individuen de routes die zij om politieke of economische redenen geforceerd waren illegaal af te leggen. Hun gezichten blijven uit beeld. Van bovenaf gefilmde handen tekenen op landkaarten lijnen van plek naar plek, terwijl ze hun verhaal vertellen. Beide werken zijn simpel en consistent in opzet en er wordt niet meer informatie gegeven dan nodig is, terwijl je wel aanvoelt hoeveel erachter schuilgaat, hoe betekenisvol en complex de verhalen zijn en wat ze zeggen over machtsverhoudingen wereldwijd.

Een ander werk over migratie, zij het in een meer bevoorrechte vorm, is een door Stedelijk Museum Amsterdam verworven werk van Lydia Ourahmane; een deur uit haar appartement in Algerije die ze liet verschepen naar Europa, samen met de rest van haar inboedel, toen ze niet terug naar huis kon tijdens de corona pandemie. De deur staat opgesteld te midden van twee enorme textielinstallaties van Dana Awartani en Agnes Waruguru, die qua vorm en inhoud verwant zijn. Van het hoge plafond hangen Awartani’s rechthoekige doorzichtige doeken in vrolijke kleuren – door de kunstenaar voorgesteld als een requiem voor het vernietigde culturele erfgoed in Gaza – naast enorme pastelkleurige en wederom rechthoekige doeken van Waruguru; een werk dat, als ik de vragen op de muurtekst lees, gaat over geografische verbondenheid en tijdelijkheid. Net als in het werk dat Waruguru op de Rijksakademie open studio’s van 2023 liet zien, bevatten de katoenen doeken evenwichtig verspreide composities van gekleurde accenten, gemaakt door stof te kleuren, beschilderen en besproeien. Een borduursel in de vorm van een watermeloen op een van Waruguru’s lappen stof, is één van de vele gebaren van Palestijnse solidariteit die ik in de tentoonstelling en tijdens de openingsfestiviteiten tegenkom.

Het Modernisme

De tentoonstelling bevat het driedelige Nucleo Storico, met historische schilderijen van kunstenaars uit Zuid-Amerika, Afrika, het Midden-Oosten en Azië die niet eerder op de biënnale tentoongesteld hebben en waarmee Pedrosa vragen wil stellen over de grenzen van het modernisme. Tegelijkertijd voelt het alsof de kunstwerken, onder andere door de klassieke museale opstelling, binnen de grenzen van de westerse canon dienen te functioneren.

Het meest sprekend is de Portraits sectie, met honderd schilderijen gemaakt tussen 1915 en 1990, die laten zien hoe het menselijke figuur in oneindig veel manieren is afgebeeld door kunstenaars uit het globale Zuiden. Hun antwoord op de voor de twintigste eeuwse kunst centrale vraag ‘hoe de menselijke figuur te representeren’, is hier te zien zonder het oriëntalisme en exotisme van Europese schilders.

Er is nog een historische collectie, getiteld Italians Everywhere, die Lino Bo Bardi’s iconische museuminstallatie van Pedrosa’s eigen Museu de Arte de São Paulo volgt, door de schilderijen op glazen panelen vrij in de ruimte te plaatsen. Je kunt er doorheen lopen waardoor de schilderijen behalve een beeld ook een object met geschiedenis en materialiteit worden. Waar het in de schitterende zaal in São Paulo goed werkt, komt het in de drukte en constante doorstroom van de Arsenale minder tot zijn recht. Ook vraag ik me af wat deze kunstenaars bindt, behalve dat ze toevallig allemaal geëmigreerd zijn. Terwijl ik door de zaal loop, ben ik vooral bezig met de bordjes op de achterkant van de schilderijen, waarin omschreven staat in welk land de Italiaanse kunstenaar beland was.

De klassieke salonhang van de Abstractions sectie kan ik meer waarderen. De sectie bevat onder andere een schilderij uit 1969, een vierkante kruisvorm met donker kleurverloop, gemaakt door de in 1936 geboren Palestijnse kunstenaar Samia Halaby wiens overzichtstentoonstelling in de VS in december na jarenlange voorbereiding plotseling werd afgezegd. Voor haar participatie in de biënnale ontving Halaby een speciale vermelding van de jury. Hiermee gaat het betalen van wat Pedrosa ‘een historische schuld aan de kunstenaars’ noemt, ook op voor kunstenaars die nog altijd met geweld en marginalisatie te maken hebben, zelfs als gevierd professor op leeftijd.

Alhoewel het serene tentoonstellingsontwerp niet geheel passend voelt, en sterk doet denken aan de op uitsluiting en uitbuiting gebaseerde westerse museale tradities, biedt Foreigners Everywhere wel de mogelijkheid om me als kijker volledig op de schilderijen, sculpturen en video’s te richten, zonder afleiding van uitzinnige scenografie of selfie-waardige ‘biënnale kunst’. Pedrosa laat de werken gewoon de werken zijn.

De tentoonstelling is op z’n best als Pedrosa iets meer durft te combineren en zijn curatoriële hand sterker aanwezig is

Ik vind de tentoonstelling op z’n best als Pedrosa iets meer durft te combineren en zijn curatoriële hand sterker aanwezig is. Dat pakt goed uit in de eerste ruimtes van het hoofdpaviljoen, beginnend met een enkel portret van een jongeman met weemoedige blik (door Louis Fratino), gevolgd in de volgende zaal met fotografisch werk van Dean Sameshima en Miguel Ángel Rojas die eenzaamheid en anonimiteit verbeelden van mannen in pornobioscopen in respectievelijk het Berlijn van nu en Bogotá van de jaren zeventig, waarna ik in een participatieve installatie beland van Lydia Ourahmane en mijn eigen hartslag via speakers wordt afgespeeld terwijl andere bezoekers in eenzelfde opstelling om me heen zitten, met een gezamenlijke compositie van onze hartritmes als gevolg.

Het is een uitgesproken persoonlijke ervaring met mijzelf, in verbondenheid met anderen. Eenzelfde gevoel van verbondenheid, dit keer door collectief plezier (naast de vele feestjes tijdens de openingsweek), heb ik bij een performance van Ahmed Umar. Hij voert, net als in de video versie in de Arsenale, met uitdagende présence en hoge concentratie een Sudanese bruidsdans op, die hij als kind zijn vrouwelijke familieleden zag uitvoeren, totdat het in recente jaren door conservatisme minder gebruikelijk werd. Het gevolg is 40 minuten van extase waarbij het normaliter bedeesde kunstpubliek meeschreeuwt, mede door de vrouwelijke figuur die naast Umar zit om hem te ondersteunen, met een prachtige stem en aanmoedigende blik.

Representatie en diens tegenhanger, uitsluiting, is het leidende motief in Foreigners Everywhere. Kunstenaars als Umar herwinnen tradities en dagen conservatisme uit; hetzelfde conservatisme dat leidt tot xenofobie, vooral in landen als Italië, waar Pedrosa’s tentoonstelling een tegengeluid aan geeft. Het bevragen van representatie is een interessante tendens in hedendaagse kunst, iets dat de laatste jaren wordt benaderd door eindeloos Édouard Glissants theorie van opaciteit aan te halen. Ook in Foreigners Everywhere zijn er veel kunstenaars die een duidelijk besluit lijken te nemen om niet zomaar alles te geven voor de ogen van het publiek. Niet alles is voor iedereen bestemd. Maar zorg er wel voor dat je gaat kijken als je de kans krijgt.

Titus Nouwens

is curator en schrijver

Gerelateerd

Recente artikelen