Boekenweek 2017 #4: 3 boekentips van Arnold Mosselman
Ik verlang soms naar de serieusheid van denken van honderd jaar geleden. Dan probeer ik bijvoorbeeld de verwarrend snelle ontwikkelingen in het denken van Hugo Ball langzaam te volgen. In bed op de grens van de slaap las ik het afgelopen half jaar zijn verzamelde dagboekfragmenten De vlucht uit de tijd.
Ik was op zijn spoor gekomen via het immense boek met een volledig overzicht van Harald Szeemann’s tentoonstellingen with by through because towards despite: Catalogue of All Exhibitions 1957-2005. Daarin las ik dat Szeemanns tweede tentoonstelling een hommage was aan de in die tijd bijna vergeten dadaïst Hugo Ball.
Szeemann raakte, nadat hij in 1956 zijn eenmanstheater in Bern opgericht had, gefascineerd door deze kunstenaar, schrijver en oprichter van Cabaret Voltaire in Zürich. Szeemann was 22 en zocht een rolmodel. De complexiteit van Hugo Balls karakter en de scherpte van zijn vrij bewegende geest werden een levenslange inspiratie voor hem. Ball was aan het begin van de Eerste Wereldoorlog vrijwilliger in het Duitse leger, raakte al snel totaal gedesillusioneerd, hij deserteerde en vertrok naar Zwitserland. Hij werd een fel criticus van de Duitse geest, verdiepte zich in Bakoenins anarchistische geschriften, werd dadaïst en politiek actief. Hij keerde zich tegen het materialisme van Marx en de genotzucht van het kapitalisme. Hij trok zich terug in het zuiden van Zwitserland om zich te verdiepen in het katholieke mysticisme, en aan het eind van zijn korte leven werd zijn aandacht nog getrokken door exorcisme en psychoanalyse. Zijn dagboek De vlucht uit de tijd is volgens Szeemann een van de belangrijkste verslagleggingen van de turbulentie van de tijd in en direct na de Eerste Wereldoorlog, en een hoogstpersoonlijke zoektocht naar betekenis.
Enkele citaten uit De vlucht uit de tijd: ‘Ik heb een nieuw soort gedichten uitgevonden, “verzen zonder woorden” of klankgedichten.’ Over zijn kostuum: ‘Pilaren van blauw glanzend karton waren de benen. Een reusachtige, uit gelijmd papier geknipte mantelkraag, die van binnen met scharlaken stof en van buiten met goud was beplakt, kon als een vleugel bewegen. Daarbij had ik een cilinderachtige, hoge, blauwwit gestreepte sjamanenhoed op. Omdat ik niet kon lopen werd ik in het donker het podium opgedragen en begon langzaam en plechtig: gadji beri bimba’ […]
‘Een moment lang kwam me het voor alsof in mijn kubistisch masker een bleek, verstoord jongensgezicht opdook; dat deels geschrokken deels nieuwsgierige gezicht van een tienjarige knul, die in de rouwmissen en hoogmissen van de parochie in zijn geboortestad bevend en gretig aan de lippen van de priester hangt. Toen ging zoals ik had opgedragen, het elektrische licht uit, en werd ik met zweet overdekt van het podium gedragen, als een magische bisschop de diepte in.’
‘Het Dadaïsme was voor mij niets anders dan een helse Mis waar ik doorheen moest gaan om tot God te komen. Achter de circusachtige lol van het Cabaret Voltaire verborg zich het existentiële leven zelf. Alleen door het leven te vervloeken kon van het leven gehouden worden. In de dorheid, in het niets, in de zelfvernietiging van de persoonlijkheid werd de tijd afgewezen, daar wilden we geen deel van uitmaken.’
De vrienden die op 2 februari 1916 Cabaret Voltaire in Zürich openden waren Hugo Ball, Emmy Hennings, Hans Arp, Sophie Taeuber, Richard Huelsenbeck, Marcel Janco, en Tristan Tzara. De laatste twee kwamen uit Roemenië, en groeiden op in welgestelde Joodse families in een Chassidische omgeving. In Dada East, The Romanians of Cabaret Voltaire beschrijft Tom Sandqvist hoe de Jiddische humor en de Chassidische heftigheid tijdens de gebedsdiensten invloed hebben gehad op het dadaïstische narrenspel waarin alle hogere vragen verwikkeld waren. Chassidische gebeden gingen gepaard met handgeklap, schudden van het lichaam, en zelfs met salto’s als een lichamelijke metafoor voor jezelf ondersteboven keren. De aanbidding via het hevig geactiveerde lichaam getuigde van een geloof dat God zich manifesteerde in roes en extase. God sprak via een extatisch gebed voorbij de rede, door middel van de gelovige die zijn persoonlijkheid verloren had in heilige inspiratie. De dronken woordenstromen die vanaf het toneel Cabaret Voltaire instroomden zijn te vergelijken met de staat waarin je je bevindt als waken, dromen en slapen in elkaar overgaan. Volgens Tristan Tzara was de enige rechtvaardiging van het gekwek en gewauwel van Dada dat het met hernieuwde kracht de geheimhouding van het goddelijke mysterie in ere herstelde.
Joseph Roth publiceerde in 1927 de eerste versie van het boek Juden auf Wanderschaft, waarin hij een wereld beschrijft die definitief verdwenen is met de opkomst van de nazi’s, maar die al langer onder druk stond door antisemitisme. In de recente Nederlandse vertaling heet het boek Joden op drift en in deze tijd waarin zoveel mensen opnieuw op de vlucht zijn voor oorlog, vervolging en honger, is dit boek opnieuw actueel. Het is een liefdevolle en kritische vertelling over verschillende joodse gemeenschappen in het toenmalige Europa, van Oost-Europese joden zonder vaderland tot rijke westerse joden in Wenen en Berlijn die zijn vergeten dat het gebed geen formule is die mechanisch opgezegd kan worden. Hun grootvaders voerden nog een wanhopige strijd met Jehova, sloegen hun hoofden stuk op de treurige muren van de gebedshuisjes, baden voor straf voor hun zonden en smeekten extatisch om vergiffenis.
Joseph Roth beschrijft hoe sommige immigranten uit het Oosten met frisse kracht aankwamen in het Westen om de dodelijke, steriele oppervlakkigheid van deze beschaving te doorbreken. In het neutrale Zwitserland werd dit met succes gedaan zodat een nieuwe, wilde cultuur geboren kon worden. In Cabaret Voltaire werd in tongen gesproken door wild bewegende ontwortelde kunstenaars die op de vlucht waren voor de tijd waarin ze leefden.
Arnold Mosselman