1968 – De wereld opnieuw beginnen
In gesprek met kunstcriticus en curator Anna Tilroe, curator Steven Ten Thije en kunstenhaar Quinsy Gario over de vraag of en hoe het roemruchte Mei 68, alweer vijftig jaar geleden, nog weet te inspireren. ‘De politiek bedrijven buiten de politieke kanalen om, dat is waar het toen om ging en wat nog steeds aan de orde is.’
Houd je vast, we gaan terug in de tijd. Zoefff! Het is 1968, Johan van der Keuken fotografeert de verveelde jeugd in Parijs en Roman Polanski is nog geen pedofiel. Door de hele Westerse wereld steekt een wervelwind de kop op die de vermolmde machtsstructuren van binnenuit tracht aan te tasten en in Nederland, het hartland van de grote hippiedroom, gaan de Provo’s ervoor zitten. In de Amsterdamse gemeenteraad welteverstaan.
Het is een periode die door de journalist H.J.A. Hofland werd aangeduid als de dekolonisatie van de burger, met een nadruk op de culturele en sociale agenda. Desondanks wordt deze geregeld en met behoorlijk wat wrok aangesproken op haar gefaalde politieke ambities. Enkele dagen nadat in mei 1968 de eerste klinker over een boulevard vloog, werd de Franse studentenopstand en de massale arbeidersstaking in elke zichzelf respecterende krant druk becommentarieerd. De strijd om de meningsvorming rondom ‘mei 68’ barstte los, en wordt sindsdien om de tien jaar in bladen en boeken hervat, in een poging om de geschiedenis zo te herschikken dat alles past. Dat passen en meten gebeurt al naar gelang de politieke oriëntatie van de vertolker. Spreek je met (extreem)rechts, zijn de jaren zestig bron van al het kwaad, het ineenstorten van alle fundamentele politieke, seksuele, religieuze en vaderlandse waarden. Volgens de Franse filosoof Edgar Morin wordt zo afgedaan aan het inherent ludieke karakter van de hele zaak. De beruchte grijns van een jonge Cohn-Bendit of de luchthartige houding van de Situationisten staan nog steeds symbool voor een spel waarin de spelers zichzelf bloedserieus namen. In een extatisch en historisch moment omhelsden arbeider en student, proleet en intellectueel elkaar innig in een ondermijning van het systeem en de staat.
Gevraagd naar haar belevenis van de jaren zestig is kunstcriticus Anna Tilroe iets nuchterder: ‘Er heeft zich steeds meer een vertekend beeld van die jaren gevormd. Als je weet hoe het echt in elkaar zat, als je erbij was weet je hoe beklemmend de dokter in de witte jas was, hoe paternalistisch de minister-president het volk toesprak. Mijn generatie heeft dat bewust doorbroken en is erin geslaagd de basis te leggen voor een groot gedeelte van de huidige denkwijzen.’ Het vertekende beeld waar Tilroe aan refereert is dat van een generatie die ondanks verheven idealen aan het einde van de dag vulgair om een eigen plekje onder de zon streed, waarbij de omhelzing bij het ochtendkrieken reeds de vormen van een Judaskus aannam. ‘We hadden heel sterk het idee een generatie te zijn met een duidelijk doel: ons verzetten tegen het autoritaire systeem. The Who zongen niet voor niets My Generation. Nu zijn we een halve eeuw verder en is aan de ene kant het besef gegroeid dat ideologie niet de juiste vorm is om verandering te brengen omdat het als snel ontaardt in rigide denken. Aan de andere kant is het ook duidelijk geworden dat onbeperkte vrijheid van het individu niet goed is. Er zijn grenzen aan die vrijheid omdat we elkaar anders verpletteren.’
Het vrije individu als kind van de rekening die Nicolas Sarkozy in 2007 tijdens een speech in de aanloop naar de verkiezingen in Frankrijk aan de erfgenamen van ‘68 trachtte te presenteren. Ook de curator Steven ten Thije heeft er geen goed woord voor over: ‘De onvolmaakte revolutie van ‘68 staat uiteindelijk voor de bevrijding van het hedonistische individu en de vrije expressie in de kunst en daarbuiten. Maar wat toen is gedacht als een bevrijding, houdt ons nu gevangen. De spanning tussen het radicale vrijheidsdenken en een emancipatoire maatschappelijke betrokkenheid is niet meer te houden. Doordat het kader toen zo moedwillig is gesloopt en men heeft verzuimd nieuwe structuren te plaatsen is uitwisseling onmogelijk gebleken en is het niet gelukt om in die tijd nieuwe dwarsverbanden te leggen. De erfenis daarvan zie ik nog steeds terug in de kunst waar er niet daadwerkelijk wordt gesproken van een collectief, en ook geen interesse is in termen als wij, een collectieve identiteit. Een van de consequenties daarvan is dat er geen discussie op gang is gekomen over bijvoorbeeld gedeelde verantwoordelijkheid. Iedereen voelt zich persoonlijk aansprakelijk, wat de discussie enorm verscherpt en een gevaarlijke dynamiek oplevert.’
Ongeacht de interpretatie staat Mei 68 nog altijd symbool voor de veranderlijke stroming die door de hele westerse wereld woei en in Nederland na wat relletjes en rumoer afvlakte tot een lauw briesje. Als je niet oppaste vlogen met een eersterangs kaartje in het theater en wat pech de beurse tomaten je om de oren, maar daar bleef het dan ook bij. Dit is niet zozeer te wijten aan het gebrek van enthousiasme van de lokale jeugd, maar eerder aan de gemeentelijke instanties die zeer bereid bleken elders ondenkbaar geachte compromissen te sluiten. Na een eerdere confrontatie in de eerste helft van de jaren zestig en de opkomst van de Provo’s zagen de raadsheren geen heil in het ‘ontmoedigen van de jeugd’. Het zal vast ook hebben geholpen dat nota bene hun eigen kinderen zich wel raad wisten met de bezetting van het Maagdenhuis. Het is dat alomvattende generatieconflict wat de kunstenaar en boegbeeld van de Situationisten in Nederland Jacqueline de Jong in 2012 zo achteloos in een interview met Xandra Schutte op laat tekenen. Gevraagd naar de oorsprong van haar rebellie zegt ze: ‘Ik weet het niet. Ik was heel tevreden met mijn ouders, de rebellie was absoluut niet tegen hen gericht. Volgens mij hing het een beetje in de lucht. Het was rebellie tegen die tijd.’ Het beetje in de lucht hangen bleek voer voor de inmiddels overleden Franse schrijver Guy Hocquenghem die in 1986 in zijn felle aanklacht tegen het nieuwe (en inmiddels oude) establishment uit. Aan het adres van onder anderen de heren Alain Finkielkraut en Bernard Kouchner schrijft hij een verzengende kritiek: ‘U bent conservatief uit conformisme, net als u toentertijd links was uit conformisme.’
Wellicht is het eveneens een vorm van conformisme om de erfenis van ’68 te minachten. De kunstenaar Quinsy Gario, die bezig is met een project waarin hij de overeenkomsten tussen de taalstrijd van studenten in Leuven en de opstand van Detroit in 1967 onderzoekt ziet nog steeds een duidelijk verband. ‘’68 wordt voor het gemak onder de studenten geschaard, en daarmee vergeet men of wordt er neergekeken op heel veel van de verworvenheden die we vandaag de dag hebben. Er wordt gezegd dat het enkel op cultureel en sociaal vlak invloed heeft gehad, ook wel de “soft power” genoemd, maar ik vind er niets softs aan dat vrouwen eindelijk aanspraak gingen maken op lichamelijke zelfbeschikking. Toen de GVB aankondigde in 2018 enkele tramlijnen te willen schrappen hebben mensen geprotesteerd. Het is pas als ons iets wordt ontnomen dat we ons realiseren dat ook wij invloed zouden moeten hebben op de publieke ruimte en onze rol daarin moeten bepalen. De politiek bedrijven buiten de politieke kanalen om, dat is waar het toen om ging en wat nog steeds aan de orde is.
Nadat goud van geld werd losgekoppeld in de jaren zeventig kwam er wereldwijd een stroomversnelling aan handel in goederen, geld en mensen op gang en verschrompelde links in de jaren tachtig tot een variant op de progressieve liberaal die al snel van ideologie een lifestyle maakte en de letters van de muren schraapte om deze in een wat verkoopbaarder jasje te hullen wat als gegoten bleek te zitten, zo flexibel waren leuzen als ‘Prenez vos désirs pour des réalités’. Reactionaire partijen namen amper twee decennia later de fakkel over en normaliseerden een repressief model zoals we dat vandaag de dag kennen. In Nederland wordt de publieke rol en reikwijdte van de kunstenaar verder ingeperkt met de flinke versobering van het subsidiebeleid in 2011. Gario, Ten Thije en Tilroe zien wel degelijk kunstenaars die de lange arm van de overheid uit alle man en macht ontwijken en waken voor het label ‘creatieve ondernemer’ maar betreuren het verdwijnen van het redelijk ruimhartige kunstklimaat van begin deze eeuw. Het overgrote gedeelte van de kunstenaars moet immers elke maand de hypotheek moet betalen en daar ook naar handelen. In de jaren tachtig maakte Margaret Thatcher als antwoord op haar bekritiseerde beleid veelvuldig gebruik van de slogan There is no alternative, kortweg TINA, en het voelt alsof het een slogan is die nog steeds achter de schermen wordt gehanteerd.
Mei ’68 is inmiddels in de publieke opinie zo radicaal gedepolitiseerd dat het haast onmogelijk is om schamper te doen over haar erfenis. Maar het heeft wel onomstotelijk aangetoond hoe fragiel de moderne orde is, en hoe hard zij werkt om dit te verhullen. Tilroe: ‘Het systeem waarin we leven heeft de pretentie een beeld te scheppen van deze wereld als het enige juiste en ware. Het verlangen om zich daarvan los te weken is absoluut niet verdwenen, de noodzaak is nog steeds aanwezig maar deze neemt andere vormen aan.’ Wellicht wordt het de generatie zestig kwalijk genomen dat zij het zich dachten te kunnen veroorloven de overtuiging met elkaar te delen dat morgen de wereld opnieuw kon beginnen. Inmiddels noemen we dat een illusie, maar toen wilde men niets weten van de naoorlogse kleinburgerlijke geest en de wereld zonder geschiedenis en zonder schuld intrekken, op zoek naar een utopie van de substitutie.
Gario heeft die overtuiging nog steeds en betreurt dat mensen dit hebben losgelaten: ‘We zijn gaan geloven in het verhaal dat we het einde hebben bereikt, en dat er niets beters is dan hoe we het nu hebben. Waarom zou je dan nog de straat op gaan? Daarnaast wordt de schuld voor achterstand niet bij een collectief falen gelegd, maar bij een individueel falen. Die atomisering werkt ontmoedigend.’ Het uitsluitend denken in individuele termen sijpelt door alle kieren en gaten. Er wordt weifelend over tendensen gesproken en de verantwoordelijkheid om ons gedachtegoed nieuw leven in te blazen worden uiteindelijk toch bij de kunstenaar, in enkelvoud, gelegd. In die zin is het collectieve sentiment actueler dan ooit. De jaren zestig, terug van nooit weggeweest.
1968 in Eye
Van 28 april tot en met 20 mei wijdt EYE een uitgebreid programma aan Mei 68. Onder de titel 1968: You Say You Want a Revolution in een veertigtal voorstellingen onderzocht wat de geest van 68 inhield. En wat valt er van te leren? Eye schrijft: ‘Tijdens het wereldwijde protest van 1968 gingen spontaan geformeerde film- en nieuwscollectieven, filmende studenten en arbeiders de straat op. Op hun schouders de nieuwe, handzame en betaalbare 16mm-camera’s – niet bedoeld om objectief verslag te doen van de gebeurtenissen, maar als onderdeel van de strijd om inspraak: emotioneel, betrokken en ludiek. De jonge rebellen hadden invloed op geëngageerde filmers als Agnès Varda, JeanLuc Godard en Chris Marker.’
In het programma is werk te zien uit en over 68. Van Agnès Varda’s Black Panthers (1968), Philip Kaufmans The Unbearable Lightness of Being (1988) en Johan van der Keukens Tijd Geest (1968) tot D.A. Pennebakers Monterey Pop (1968), Lindsay Andersons If…. (1968) en Les amants réguliers (2005) van Louis Garrel. Ook zijn er performances, voorstellingen met live muziek en talkshows zoals een special over provo en de Maagdenhuisbezetting, met Tracy Metz en gasten historicus Herman Pleij en Luud Schimmelpennink, de bedenker van het Witte Fietsenplan. De Instant Composers Pool speelt door Misha Mengelberg geschreven prostestcomposities tegen de Vietnamoorlog en er is een avond rond het vijftigjarig bestaan van poptempel Paradiso met muziekjournalist Hester Carvalho. Andere specials gaan over de Praagse Lente en Cineclub Vrijheidsfilms.
Alix de Massiac
is redacteur bij Metropolis M en maakt podcasts