metropolis m

‘Shakedown 1979, cool kids never have the time.’ Billy Corgan van de Smashing Pumpkins zingt het op de hem typerende, ietwat larmoyante wijze in het nummer 1979, zijn lofzang op het puberdom. In de bijbehorende video zie je de tieners dollen met elkaar, joyriden, baldadig worden om zich vervolgens geconfronteerd te zien met het wettelijk gezag, waar ze uiteraard lak aan hebben, puber als ze zijn.

De baldadige lamlendigheid van de zeventienjarigen in het hitje van de Smashing Pumpkins kleurt de sfeer van de tijd die in de titel opgeroepen wordt, eind jaren zeventig, alsof de videoclip perfect symbool kan staan voor dat moment, die periode, die zo toe was aan verandering maar nog niet goed wist hoe die te bewerkstelligen.

De jaren zeventig, hoe treurig geëindigd, na een zo veelbelovend begin. Begonnen met Woodstock, geëindigd in bittere grauwheid. Weg uit het decennium wilde iedereen in 1979, weg uit de treurnis van het moment, de groeiende sociaaleconomische onrust en opkomende werkeloosheid, waarmee de dramatische teloorgang van de verzorgingsstaat, en de linkse politiek die daar garant voor had gestaan, werd aangekondigd. In Engeland kwam Margaret Thatcher aan de macht, in de Verenigde Staten volgde spoedig Ronald Reagan, maar pas nadat het land in 1979 machteloos had moeten toezien hoe de Sjah van Perzië verdreven werd door Ayatollah Khomeini.

Twee jaar eerder had punk al de vinger op de zere plek van de tijd gelegd. Het had de jaren zeventig snoeihard geconfronteerd met zijn beklemmende zelfgenoegzaamheid, om ze er in één beweging genadeloos in terug te storten, onder de welklinkende toevoeging: No Future. Punk vermoordde de idealen van de laatste hippies en stelde er spotziek en cynisch als ze was het tegendeel voor in de plaats. Wars van elke toekomstfantasie, wilde ze enkel leven voor het moment, energiek en nihilistisch. ‘Dansen op de vulkaan’ heette dat destijds.

De zo recalcitrante punk wilde de samenleving niet verlossen uit de machteloosheid van die jaren, misschien omdat ze er zelf te zeer het bijproduct van was – zwart en decadent als ze was. Meest dramatisch symbool van dit falen was de dood van Sid Vicious, de fameuze bassist van de Sex Pistols, die in 1979 stierf aan een overdosis heroïne, hem toegediend door zijn eveneens verslaafde moeder Nancy –Alex Cox maakte er later de film Sid & Nancy over. Na Vicious’ dood was in één klap de hele beweging op sterven na dood, althans de avant-gardistische pretentie ervan. In kleine stappen is de beweging in de daaropvolgende jaren gepolitiseerd en zijn delen ervan geabsorbeerd door de kraakbeweging, die in vergelijking met het vage nihilisme van de culturele punk van weleer wel duidelijk wilde zijn: ‘zonder woning geen kroning.’

De beeldende kunst kabbelde ondertussen alle jaren rustig door, levend in een eigen vacuüm dat ze voor zichzelf in de jaren daaraan voorafgaand gecreëerd had. In 1979 was de kunst autonomer dan ooit (het zijn de nadagen van de fundamentele schilderkunst). Ze was volledig met zichzelf in de weer, haar eigen verworvenheden, haar eigen geschiedenis. Er werd veelvuldig teruggegrepen op posities die vooral in de jaren zestig voor het eerst waren ingenomen. Zie het programma van de belangrijkste kunstinstituten van het land. Het Van Abbemuseum onder leiding van Rudi Fuchs bracht grote solo’s met iconen uit de jaren zestig als Douglas Huebler, Donald Judd, Armando en Richard Long. In Museum Boijmans Van Beuningen recapituleerde Wim Beeren zijn eigen glorietijd uit de jaren zestig in de documentaire tentoonstelling Aktie Werkelijkheid Fictie. In het Stedelijk Museum mocht Wim Crouwel zijn design voor het museum breeduit exposeren, naast Reinier Lucassen, de icoon van de Nieuwe Figuratie. Het Kröller-Müller Museum ten slotte liet land-art icoon Michael Heizer nog eens opdraven om zijn tekeningen te tonen en richtte een tentoonstelling in met de in 1970 gestorven Eva Hesse.

Alleen het Groninger Museum keek vooruit, zoals het dat onder het directoraat van Frans Haks altijd heeft gedaan. Het museum toonde in 1979 werk van Georg Baselitz, de Duitse expressionistische schilder die in die jaren bezig was uit te groeien tot belangrijkste referent voor een nieuwe generatie schilders, de latere Jonge Wilden of neo-expressionisten.

Achteraf kun je stellen dat 1979 in artistiek opzicht een typisch tussenjaar was, zonder gebeurtenissen van belang. Institutioneel Nederland was zoekende en wist niet goed waarop in te haken. Typerend het feit dat in Museumjournaal die jaargang welgeteld één artikel over punk gepubliceerd werd, voor het eerst sinds het begin van de beweging in 1977, om vervolgens weer snel terug te keren naar de helden van daarvoor, de body art, Toon Verhoef en Rob van Koningsbruggen. Van René Daniëls hadden maar weinigen gehoord, hoewel hij al in 1977 zijn eerste op punk geïnspireerde werk exposeerde.

Gezien de gelaten, ietwat onmachtige stemming binnen de instituten om vooruit te kijken, was het niet vreemd dat er op het Kunsthistorisch Instituut in Utrecht enkele jonge studenten opstonden om een blad te beginnen dat, zo werd geschreven in het eerste nummer, betoogde wel stelling te nemen volgens een krachtig ‘beleid’ dat zo node werd gemist op het eigen instituut. Visie was gewenst in deze tijd van institutionele gezapigheid. Rob Smolders, Arjen Kok en Alex de Vries hoopten die in het nieuwe METROPOLIS M te gaan presenteren.

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen