Het publiek-private complex Iwona Blazwick – Jordan Wolfson – Collectors View – Anna-Bella Papp
De dance macabre van een bewegende pop van Jordan Wolfson zet de toon tijdens het Amsterdam Art Weekend, op een dag die voor mij in het teken staat van de publiek-private samenwerking in de kunst.
1. Iwona Blazwick
Mijn dag begint in het Stedelijk, waar ik het jubileumcongres bezoek van het IACCCA (The International Association of Corporate Collections of Contemporary Art), een vereniging van bedrijfscollecties die tien jaar bestaat en dat viert met een dag vol lezingen. Als ik het goed verstaan heb zijn er 160 vertegenwoordigers uit 20 landen. Ter introductie veel mooie woorden, veel complimenten aan elkaar over het belang van de corporate collection, die, zo blijkt uit de verhalen, een hoognodige heelmeester is in heel wat geestdodende kantoorcomplexen.
Ik ben gekomen vanwege de speeches van Beatrix Ruf (Stedelijk Museum) en Iwona Blazwick (Whitechapel Gallery), die ik wel eens wil horen spreken over de mogelijke dilemma’s van de hedendaagse publiek-private samenwerking, waar ze helaas niet heel erg op ingaan (kennelijk niet het juiste moment daarvoor). Ruf spreekt vooral over de private basis van het Stedelijk in de negentiende eeuw, dat is opgericht dankzij substantiële particuliere steun. En over de manier waarop het museum in de nieuwe eeuw voortdurend afhankelijk bleef van private giften in kunst en geld. Waarmee ze aangaf dat de huidige situatie waarin het museum verkeert, nu het een substantieel deel van het budget uit private middelen moet halen, niet erg afwijkt van wat het museum eerder heeft meegemaakt. Zonder particuliere steun geen Stedelijk.
Iwona Blazwick wijdt uit over hoe de Whitechapel Gallery al jaren, zeker sinds de uitbreiding en heropening een acht jaar geleden, voortdurend met privécollecties samenwerkt, mede omdat de Gallery zelf geen collectie heeft en dus niet zo makkelijk bruiklenen loskrijgt bij publieke verzamelingen. Het wordt dus als vanzelf naar privécollecties gelokt, waar ondertussen wel een schat aan wereldkunst ligt opgeborgen, onzichtbaar voor het publiek. Dankzij haar initiatief met onder andere de D.Daskalopoulos Collection uit Athene heeft ze sommige internationale grootheden voor het eerst in Londen kunnen laten zien (David Hammons).
Haar verhaal is niet heel opzienbarend, tot aan het vragenmoment na afloop, waarin Blazwick zich ineens niet meer kan beheersen. Het gulpt er ineens uit. Weliswaar in beschaafd Brits, maar snoeihard haalt ze uit naar Private Foundations die subsidieaanvragen (!) indienen bij publieke fondsen (!) op basis van ideeën die ze ook nog – Blazwick heeft er geen ander woord voor – GESTOLEN (!) hebben van de publieke instellingen. Het vliegt eruit, ineens, als een donderslag bij heldere hemel. De zaal van brave foundation beheerders is met stomheid geslagen. De moderator probeert er maar snel een punt achter te zetten. ‘Zo leer je altijd wat op een conferentie’, zegt ze: private instellingen die publieke subsidies binnenhalen. ‘Remarkable.’
2. Jordan Wolfson
Nog niet helemaal bekomen van de verbale linkse directe van Blazwick, spoed ik me de trap omhoog naar de perspreview van Jordan Wolfson, waar me een uppercut wacht, dit keer uitgedeeld door een kunstwerk. In de grote bovenzaal in de nieuwbouw (de Van den Endezaal) is een hele stellage gebouwd, waarin een pop (een lookalike van de stipfiguur van Mad) met zware kettingen een imponerende dans opvoert: massief, gewelddadig, snoeihard, in een choreografie die meer heeft van een marteling. Een echte dance macabre. Elke vijftien minuten klinkt het larmoyant When a man loves a woman uit de speakers.
De pop zoekt steeds contact met speciale video-ogen, die hem levend maken, een behekst wezen. Hij gedraagt zich als een slachtoffer van het systeem, wordt beheerst door duistere machten die met hem spelen alsof hij zelf niets in te brengen heeft (is het de liefde die hem geselt?). Ik hoor later, als ik achter de schermen een kijkje neem in de bedieningskamer, dat ook wij het publiek een van de machten zijn die de pop laten bewegen. Via sensoren worden we geregistreerd, waarop de pop zijn choreografie aanpast. Ik, terwijl ik me van geen kwaad bewust ben, blijk medeplichtig aan dit schouwspel, zoals ik ook medeplichtig ben aan het reilen en zeilen van dit museum door het te willen bezoeken – het is een van de vele kritische niveaus in dit werk.
Er is een heel team van medewerkers meegereisd om dit imponerende kunstwerk in werking te houden. Ze hebben ook een Nederlands team opgeleid om de installatie ook de komende periode gaande te houden. Niet dat er iemand achter een joystick de dikke kettingen zit aan te sturen, maar het hoofd blijkt bijvoorbeeld elke twee uur vervangen te moeten worden omdat de batterij moet worden opgeladen. In de cabine liggen de twee reservehoofden aan de adapter. Er moet bovendien iemand de hele tijd standby zitten om in te grijpen, mocht er iets gebeuren. De krachten die in dit werk vrijkomen zijn namelijk nogal groot; een drama van een ineens op het platform stormend kind moet worden voorkomen met een noodknop.
Enigszins geïnspireerd door het ochtendprogramma lees ik het titelkaartje. Het werk is in het bezit van de LUMA Foundation, de publieke tak van privéverzamelaar Maya Hofman, waar Beatrix Ruf artistic adviser is, naast onder anderen Hans Ulrich Obrist. In het colofon van de tentoonstelling (online op de website van het museum) lees ik dat de tentoonstelling mede mogelijk is gemaakt met genereuze financiële steun van LUMA Foundation, Fonds 21, VSBfonds, Fundación Almine Y Bernard Ruiz-Picasso Para El Arte, Sadie Coles HQ en David Zwirner. Speciale dank gaat uit naar de leden van de Jordan Wolfson Exhibition Circle: ProWinko Nederland B.V., Ringier Collection en anonieme begunstigers. De catalogus is mogelijk gemaakt door Joe en Marie Donnelly.
Het is wat Ruf noemt de nieuwe publiek-private realiteit van dit museum. Die ook zijn inbreng heeft in mijn begrip van de installatie. Ik begin in de pop meer en meer de kunstenaar te zien, als speelbal van tegengestelde belangen in een publiek-privaat complex. Naar links en naar rechts wordt hij getrokken, met volle kracht, terwijl hij waar hij kan amechtig probeert zijn choreografie te voltooien. Op gezette tijden meen ik een pose uit een klassiek ballet te ontwaren.
Maar het hoeft niet de kunstenaar te zijn die je hier ziet. Het kan evengoed de kunst zijn, of wellicht Ruf, de oud-danseres, of misschien het museum zelf. Wordt het beeld ineens een metafoor voor het op de kaart zetten van een museum in een van vele belangen aan elkaar hangende kunstwereld. Ook al is Ruf hier de regisseur, zij (en het museum) zijn er evengoed een speelbal in, wat niet altijd even vrolijk stemt.
De pop van Wolfson (of je er de kunstenaar, de kunst, de directeur, het museum zelf, of iets heel anders in ziet) loopt intussen fikse schade op. Het ding zit vol krassen en deuken. Moderne kunst is bij de huidige verhoudingen in de wereld niet geschikt voor watjes, dat wordt wel duidelijk. Je hebt er het nodige uithoudingsvermogen voor nodig, weet ook Jordan Wolfson. Aan het eind van de persconferentie zit hij er uitgeteld bij. In een perfecte imitatie van zijn pop.
3. Collectors View
Ik ga naar Collectors View, een pop-up tentoonstelling in Capital C die is opgebouwd uit het werk van een zestal privécollecties (Collection #04, Collection Capital C, The Finest Amsterdam Contemporary Art Collection Ever…,Plancius Art Collection, Sgabello Collection,Collection Versteeg-Schotte). Het laat zich lezen als de bezegeling van de economische cirkel waar het in dit Amsterdam Art Weekend om draait. De productie van de jonge kunstenaars aan de Rijksakademie en de Ateliers, de distributie van hun werk via het galeriesysteem, en de hopelijke welkome ontvangst ervan in de handen van de particuliere verzamelaar, dan wel bij bedrijfscollecties of publieke instellingen. De staat stopt via de ondersteuning van het kunstonderwijs, de postacademische instellingen en ook de fondsen, die het weekend financieel steunen, het nodige budget in de stimulering van deze kunsteconomie. Maar een echte vetpot wil het in Nederland maar niet worden, weten vooral de kunstenaars, en weten de verzamelaars, die veel met ze te maken hebben. Collectors View wil de opkomende kunstenaars een steuntje in de rug bieden en laten zien hoe inspirerend het verzamelen van kunst is – waar je in Nederland ook niet heel rijk voor hoeft te zijn.
Collectors View is een leuke, optimistische tentoonstelling, een toonbeeld waar het Nederlandse kunstsysteem goed in is: het brengen van jonge kunst. Vriendelijk, nu en dan experimenteel (vooral in materiaaltechnische zin), niet heel confronterend, en niet heel politiek, op een enkel subtiel commentaar (en een paar wat minder subtiele commentaren) na. Net als bij de galeries dit weekend is er gekozen kunst te tonen van kunstenaars die voorheen op de postacademische instellingen zaten. Curatoren Fons Welters en Laurie Cluitmans tonen het werk niet zozeer als collectie naast collectie, maar alles door elkaar, in een geheel. Voor de trouwe kunstvolger een feest van herkenning.
Meest verrassend voor mij is de aanwezigheid van de kubus van Sarah van Sonsbeeck, die in bezit is van de Plancius Art Collection. Ik had verwacht dat een werk als dit allang was aangekocht door een museum. Niet dus. Misschien dat Steven van Teeseling, de verzamelaar achter deze collectie, een bruikleen moet overwegen. Als de directeur het vriendelijk vraagt zal Van Teeseling het zeker overwegen.
4. De verstilde Anna-Bella Papp
De Ateliers toont dit weekend Anna-Bella Papp, een oud-student die zich als een prettig contrapunt ontpopt van het spektakel van de dag. De Roemeense oud-participant presenteert een fijnzinnige collectie reliëfs, waar in de taal van het sociaalrealisme fragmentarische portretten van hedendaagse metselaars en timmermannen worden getoond. Het blijken échte portretten van de mannen die in haar eigen buurt in Brussel aan het werk zijn. Veelal net als zij afkomstig uit het voormalig Oostblok.
In plaats van een verdoemde onderbetaalde klasse, die voortdurend met de nek wordt aangekeken door de West-Europeaan, verschijnen ze hier als de noeste bouwers aan een nieuw Europa, tegen alle verdrukking en wanbetaling in. Niettemin klinkt ook hun kwetsbaarheid door. Met name in het materiaal. De ‘tegels’ zijn gemaakt van afgeschraapte klei, die oogt als korrelige zandsteen. Ze liggen bovendien op tafels, in plaats van hoog aan de muur te hangen, waardoor je tegen de helden opkijkt. Toch biedt ook hier het perspectief de indruk alsof je ze van onderen ziet, al maakt de horizontaliteit tegelijk duidelijk dat de heroïek geen onbetwiste positie is.
Papp lenkt de blik af naar de omgeving, de werkers op straat, werkend in de kou. Na een dag waarin ik op mijn route geconfronteerd wordt met kunst en een kunstwereld die sterk de aandacht op zichzelf vestigen, de eigen behoeftes, verdiensten en successen, werkt de kunst van Papp als een welkome relativering.
Het Amsterdam Art Weekend is op 26 en 27 november te bezoeken. Klik hier voor het programma. Jordan Wolfson, Manic Love (part 1), Stedelijk Museum, Amsterdam, t/m 29.01.2017
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M