Proeven wat je ziet – in gesprek met Laure Prouvost
‘Ik heb altijd het idee dat mijn pixels willen uitstijgen boven hun immaterialiteit.’ In gesprek met Laure Prouvost, die momenteel exposeert bij Witte de With.
De zanderige grond voor het bankje in het Antwerpse park waar we zitten is bezaaid met pindaschillen. Voor onze voeten ligt een grillig afgekloven stuk wortel (van een duif? een kind?), ernaast een plastic speelgoedbadge van de FBI. Laure Prouvost is er maar wat mee in haar nopjes: de badge wordt al improviserend deel van een groots narratief over een ‘ondeugende oom in Afrika, die een teken kreeg van God’. De wortel gaat aan het eind van het gesprek in de broekzak mee naar huis. Het is exemplarisch voor hoe Prouvost de materiële wereld ervaart en integreert in haar veelomvattende film- en sculptuurinstallaties, waarin feit en fictie haast synoniemen zijn, met veel verbeelding, surrealistisch absurdisme en een haast kinderlijk magisch-realisme.
Haar sculpturale objecten en rekwisieten zijn verleidelijke stoorzenders en concurreren als betekenisgevers met het beeld, het scherm en het lichaam om de bioscoopervaring te vervolledigen; de synesthetische ‘misverstanden’ die ontstaan tijdens de vertaling van het ene medium naar het andere zijn Prouvost (die hier met haar taalgebruik ook graag op inspeelt) lief. ‘Het is interessant om te praten over materialiteit als filmmaker’, zegt ze. ‘De pixels waarmee je werkt zijn immaterieel, maar je filmt materialiteit, en hebt het vervolgens ook nodig om te tonen. Je projecteert een beeld van materie op andere materie, een muur bijvoorbeeld. Het heeft die hardheid nodig om te bestaan. In die zin is het misschien wel meer “materieel” dan de werkelijkheid. (…) Ik heb altijd het idee dat mijn pixels willen uitstijgen boven hun immaterialiteit; ze willen meer zijn, zich uitstrekken tot voorbij de randen van het scherm en verworden tot objecten.’
[blockquote]Ideeën en concepten komen pas later. Ik zie het zelf bij mijn kinderen: ze likken aan alles om het te “begrijpen”. Ze maken het zich eigen. Ik vind dat fascinerend, dat je kunt proeven wat je ziet
Veel van Prouvosts videowerken hebben inderdaad een zekere lichamelijkheid, die het verkrijgt door het onderbewustzijn van de kijker aan te boren: je ziet beelden, maar eindigt met een zintuiglijke impressie (de smaak van frambozen, de geur van metaal). ‘Je video stinkt’ is voor Prouvost nog altijd één van de meest bevredigende reacties die ze kan krijgen op haar werk. ‘Materiaal is zo onmiddellijk’, vervolgt ze. ‘Het is de belangrijkste manier om de wereld te leren kennen. Ideeën en concepten komen pas later. Ik zie het zelf bij mijn kinderen: ze likken aan alles om het te “begrijpen”. Ze maken het zich eigen. Ik vind dat fascinerend, dat je kunt proeven wat je ziet. Op de een of andere manier weet je bijvoorbeeld hoe hout smaakt, omdat je aan een boom gelikt hebt in je kindertijd, of je denkt dat een blad hetzelfde smaakt als salade, omdat het er op lijkt.’
Het is op dit punt dat de verbeelding zijn intrede maakt, aldus Prouvost. ‘Die lichamelijkheid kan dus ook in je hoofd zitten: als ik je vertel over een zwaar, roze theekopje, dan “zie” en voel je dat bijna. Woorden hebben die kracht. Waar stopt dus de materiële realiteit? Wanneer een object niet meer tastbaar is? Maar wat als je een boek leest, en het doet je echter aan dan je eigen herinnering? Ik vind het fijn dat iets niet per se moet bestaan in de derde dimensie om er te zijn. Iedereen creëert zijn eigen visie van een object en kan dat evengoed “bezitten” als iets tastbaars. (…) In het verleden heb ik wel eens een object ingescand en geprint en het beeld ervan gehangen naast het echte ding, om de sensatie van het beeld en het echte object te ondervragen en te vergelijken.’
Haar oog valt op het stompje wortel: ‘Doorgaans vertrek ik vanuit een filmnarratief, waar ik dan mijn objecten bij zoek, maar het kan ook zijn dat ik een ding vind dat maakt dat het verhaal groeit, of een andere wending krijgt. Dat is het dus met materialiteit: je kunt je oorspronkelijke concept kwijtraken op een interessante manier. Plots brengt het je verder dan waar je was. Deze wortel bijvoorbeeld, ik zou kunnen zeggen dat het uit de hemel viel toen mijn opa vroeg om een teken. Het is een magische, goddelijke wortel!’ Ze giechelt, en dan: ‘Mijn objecten hebben dikwijls de status van een relikwie. Er zit veel religie in materialiteit, en trouwens ook in de kunsten. Musea waarborgen objecten zoals kerken religieuze artefacten. Een kunstwerk is net zoiets als een bot van een heilig figuur: een stukje van de zogenaamde mens, iets dat we voor eeuwig willen bewaren. (…) Mijn moeder is streng katholiek, en ik ben dus opgevoed met die verhalen van wonderen. Maar een verhaal alleen is blijkbaar niet genoeg. Er is een menselijk verlangen naar tastbaar bewijs: bloed, of een stukje papier. Voor mij is dit compleet surrealistisch. Ik speel graag met dit magisch denken. Dan zeg ik bijvoorbeeld: “Vanochtend vond ik een vork in mijn schoen, maar daar heb ik het niet gelegd. Ik weet zeker dat één of andere energie dit heeft gedaan!” Dan zou ik het object met de tekst tentoonstellen, om nog meer te pretenderen dat het echt waar is.’
Verstikkend theater
Dit voorjaar trok Prouvost veel bekijks met haar solotentoonstelling A Way to Leak, Leek, Lick in Fahrenheit, Los Angeles, waar ze een ruimtelijk scenario uitspinde dat in ging op de dunne scheidslijn tussen fictief fantasievol en stedelijk escapisme. Voor de centrale installatie bekleedde ze de vloer van de galerieruimte in zijn geheel met een synthetische blauwe harslaag, waarvan ze het oppervlak bezaaide met technische troep, verwelkte palmbomen, een dozijn aan eierschalen, ronddrijvende ananassen en dor gras: een onheilspellend moeras dat doet denken aan een privézwembad op de ochtend na een wild feestje. Twee muffe, futloos aandoende autostoelen vervolmaakten dit verstikkende theater, gebouwd om de film Lick in the Past te begeleiden. ‘Voor mij gaat het om de nabijheid’, vertelt Prouvost, gevraagd naar haar gebruik van rekwisieten. ‘Ze zijn daar als object zodat jij je eraan kunt relateren: ze maken van jou de protagonist, de acteur, die wordt geactiveerd, maar die op zijn beurt ook zelf het verhaal activeert. (…) Ik vind het fijn als mensen mijn objecten mogen aanraken: wanneer er een performance is, drinken ze uit de theekopjes die later worden tentoongesteld. Het gaat niet om waarheid, maar meer om engagement. Wanneer je meer in het verhaal zit, worden grenzen nog obscuurder.’ Kijkend naar de video, raakt de bezoeker verwikkeld in een droefgeestig, droomachtig gesprek tussen jongeren, leunend tegen een auto op een parkeerplaats, die hun fantasieën (om de hartslag van de aarde te voelen, tussen een koe en een kalf in te slapen) weerleggen tegen dat wat is (‘plastic waar we langzaam in verzuipen’).
Het verlangen naar rauwheid, directheid, traagheid – is dat misschien ook hoe de immobiele objecten in Prouvosts installaties zich verhouden tot haar video’s, waarin het ene shot in trailertempo jachtig het andere aandrijft, waardoor je steeds het gevoel hebt mis te grijpen? ‘De rekwisieten verzwaren de scène wel, inderdaad’, antwoordt Prouvost. ‘De films geven je weinig ruimte om na te denken. Het gaat daarin om het creëren van een overweldigende, momentane sensatie, en is daardoor dus ook extreem kortstondig. (…) Maar voor mij is het publiek, en daar gaat het in extended cinema vaak over, hoe het beeldscherm aan zichzelf kan ontsnappen, evengoed materiaal: wij zijn ook zwaar. Zonder een publiek zou het een zeer apocalyptisch geheel zijn. Nu moet ik opeens denken aan dat ene boek [The particular sadness of lemon cake van Aimee Bender, red.], waarin de hoofdpersoon zich in levenloze objecten veranderde, zoals een stoel, omdat hij de echte wereld niet aankon. Objecten zijn een extensie van onszelf: wij zitten er in.’
[blockquote]Objecten zijn een extensie van onszelf: wij zitten er in
Dit animisme komt ook terug in Prouvosts signs, formele doch cheeky muurbordjes met teksten als ‘Ideally I would touch you deeply’ of ‘This sign feels so wet and sweaty just looking at you’. ‘Mijn objecten hebben evengoed een bewustzijn en willen soms laten blijken dat ze nog bewuster zijn dan de mensen die naar ze kijken.’ De macht van materie, en hoe dat soms een eigen leven kan gaan leiden, werd Prouvost pas echt duidelijk toen ze op doorreis was in Peking. ‘Die stad is een cementjungle. Het zakt ieder jaar tien centimeter dieper de grond in door het gewicht van de gebouwen. Er is geen natuur, enkel stof. Hoe heeft materialiteit ons zo kunnen overwoekeren? (…) De mensheid is een plaag, en ik maak daar als kunstenaar deel van uit. Ik denk vaak genoeg: “Why do you add this crap?!” Het is een constant conflict. Alleen al mijn gebruik van synthetisch hars, wat één van de meest schadelijke en giftige materialen is op ecologisch vlak. Maar ja, het effect dat het geeft is zo magisch. In Los Angeles zocht ik naar een substantie dat zowel vunzig als glamourous aandoet. Hars glanst, maar ziet er ook vettig uit. Voor mij draagt het goed de uitputting van de aarde over, en de complete tegenstrijdigheid waarin wij leven: we zijn de rauwheid verloren, maar willen het nog wel. Je ziet het, denk ik, ook wel in de hoeveelheid kunstenaars die nu weer met ambachtelijke materialen werkt, zoals klei. Het verlangen om de lichamelijkheid, het persoonlijke, weer op waarde te schatten is ook in de kunsten merkbaar.’
Prouvost geniet van objecten omwille van hun praktische inzetbaarheid, die ook esthetisch van aard kan zijn, geeft ze toe. Ze is er niet zuinig mee. ‘Voor mij zijn dingen net zo dierbaar als pixels: ik knip, snij erin, voeg ze samen. Natuurlijk hecht de kunstmarkt er andere waarden aan. Toch zeg ik vaak tegen mensen die mijn werk hebben gekocht: wanneer er een stuk afbreekt, repareer het zelf met een ander stuk hout. Ik houd van de organische kant van materiaal. Wanneer ik iets in mijn handen heb, denk ik niet: o, wat is het verhaal erachter, maar eerder: wat kan ik er allemaal mee doen?’ Ze pakt een pindaschil op, houdt het tussen haar vingers, laat het weer vallen. Geen narratief voorlopig. ‘De laatste tijd heb ik veel gewerkt met tapijten’, vervolgt ze. ‘Het is een klassieke techniek, waardoor je een soort tijdsverdichting teweegbrengt, het vervaagt de grenzen van de geschiedenis. Door juist deze techniek te gebruiken, in de tijd van de snelle print, kijken we terug in het verleden. En in de toekomst zullen mensen misschien niet goed kunnen inschatten wanneer het precies gemaakt is.’ Ze zucht: ‘Ach, uiteindelijk gaat het bij materiaalgebruik altijd om één ding: verlies van controle. Voor mij als kunstenaar, die vecht met het leven, is dit misschien wel het meest waardevolle dat je kunt overkomen.’
DEZE TEKST IS GEPUBLICEERD IN METROPOLIS M NR 5-2017 MATERIAALVERHALEN. STEUN METROPOLIS M, NEEM EEN ABONNEMENT. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT NEEMT STUREN WIJ HET LAATSTE NUMMER GRATIS OP. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR [email protected] (ovv actie nr 1)
Grete Simkuté is kunstjournalist en schrijver, foto courtesy Witte de With, fotograaf Kristien Daem
Laure Prouvost, Witte de With, Rotterdam, 27.1 t/m 2.4.2017
Grete Simkuté
is journalist en auteur