Keuzestress – Hedwig Houben
Het is voor Hedwig Houben tijd de balans op te maken, zo lijkt. Eerst was er het boek Grip, en gisteren de toekenning van de Charlotte Köhlerprijs 2017.
Grip heet het recent verschenen boek van Hedwig Houben, met overtuiging en ook gevoel voor ironie als je het onzeker aftastende werk van Houben kent. Het boek begint ijzersterk met een introductie van enkele karakters, als was het het programmaboekje van een theatervoorstelling. De lezer maakt kennis met The Good and the Bad Sculpture, twee ogenschijnlijk identieke vormen. Er is I, voorheen The Portrait, die, zo wordt gezegd, lastig te definiëren is, en The Hand, een hypersensitief type, zowel voor de binnen als de buitenwereld. Er is It, een klomp met twee handen eraan geklonken, waar iets wanhopigs van uitgaat, hoewel de omschrijving luidt dat het juist potentie wil uitdragen. En heel treffend The Rietveld Chair, een zigzagstoel met armleuning, die ‘tries to find concrete answers for all its doubts’. Ook leuk: the Cube, die niet ophoudt voortdurend vragen te stellen. Voordat hij in actie kan komen moet hij eerst alles van alles weten.
Hedwig Houben laat zien hoe sculpturen voor haar karakters zijn, en niet zozeer objecten. Het zijn geen dingen die je in een ruimte plaatst, maar personages die een rol te spelen hebben. Hun identiteit is voortdurend in ontwikkeling, hun performance afhankelijk van omstandigheden, én de vorm van de dag, zoals dat hoort bij het optreden van acteurs. Het script is niet allesbepalend.
De eerste grote tekst in het boek is een script: Five Possible lectures on Six Possibilities for a Sculpture uit 2012, dat op zichzelf weer een verwerking is van wat eerdere scripts onder dezelfde titel. Een sculptuur neemt het woord en wil graag vertellen over de samenwerking met Hedwig, zoals zij Houben noemt. De sculptuur blijkt niet helemaal tevreden. Haar status is in het geding want Hedwig heeft er een handje van afgeleide variaties van de sculptuur te maken en die voortdurend veel aandacht te geven. ‘En ik dan’, zegt de sculptuur vertwijfeld: ‘Who was I, Who am I, Who shall I be?’ De sculptuur wil zichzelf en de maker via de diverse lezingen die Hedwig eerder gaf eens stevig onder de loep nemen.
Waarop Houben zelf het woord neemt en vertelt over de sculptuur die geen sculptuur is, maar een sokkel, die niettemin door haar als sculptuur werd bestempeld ook al was dat aanvankelijk niet het plan. Ze is steeds meer varianten op de sculptuur gaan maken, tot diens grote ergernis. De sculptuur fulmineert tegen de imitaties, die volgens haar lafbekken zijn, zonder ruggegraat maar intussen wel bezig zijn haar identiteit in twijfel te trekken: ‘I am out of focus… I’ve become blurry’, verzucht ze. Verbitterd vraagt ze zich af of Hedwig eigenlijk zelf wel weet wat ze doet; is ze zich bewust van zichzelf, ziet ze zich als een performer op een manier zoals de sculptuur zichzelf als sculptuur ziet?
Het is een erg geestig script, dat beter dan de andere teksten in Grip de praktijk van Houben scherp en kritisch in beeld brengt. Houbens kunst openbaart zich als een continue ontrafeling van het creatieve proces, dat bij elke stap weer nieuwe vragen opwerpt, zowel in de ideevorming als bij de materialisatie (die bij Houben overigens bijzaak is, meer een handeling dan een noodzaak of een uitkomst). Het geeft aan hoe goed Houben begrijpt dat we leven in een wereld waarin elke handeling of daad direct weer nieuwe betekenissen genereert, met consequenties voor de hele entourage. Kunst, zo blijkt, is per definitie discutabel, en al helemaal niet vanzelfsprekend, zoals ons soms wordt verkocht.
Er zijn niet veel kunstenaars die die betekeniskluwen zo helder, efficiënt en doordacht in zelfkritische kunst weten om te zetten, met ook nog veel gevoel voor humor. Houben is niet zomaar geestig, Houben is slim geestig. Een hoogtepunt in het boek is het artikel van Rita McBride dat dieper op haar humor ingaat. Op z’n Houbens traceert McBride een vijftal motieven, volgens welke zij denkt dat het werk denkt te opereren, en dat overeenkomstig methodes die ook elders in gebruik zijn. McBride heeft het over ‘misdirection’, ‘sleight of hand’, ‘metamorphosis’, ‘ventrioquism’, ‘hysteria’, en laat zien hoe handig Houben er gebruik van maakt. Al weet ik, de stukken lezend, niet zeker of haar sculpturen er ook zo over denken.
Als je het boek leest en de plaatjes bekijkt, realiseer je je dat Houben niet de kunst in het algemeen maar een typisch westers kunstbegrip ontrafelt. De objecten waar ze mee werkt zijn westerse objecten, met een nadrukkelijke op westerse leest geschoeide modernistische feel. Ze toont zich in die interesse een kind van de golf van oplevend modernisme uit de beginjaren van deze eeuw, toen heel veel kunstenaars zich op een wat studieuze manier gingen verdiepen in de modernistische traditie en er nieuwe inhoud aan probeerden te geven. Haar kunst ademt de white cube, leeft van de white cube, en steekt er vrolijk de draak mee door hem in een handomdraai te veranderen in een showroom, een werkplaats of archief. Het is moderne kunst voor en achter, maar anders dan in de klassieke white cube-kunst is die van Houben nooit autoritair, wat wel weer prettig is. De status van kunst is bij Houben altijd een vraag.
Die fixatie op de moderistische traditie, die de westerse omgang met kunst nog altijd in belangrijke mate bepaalt, geeft haar vragende werk een de eigen discursiviteit aanjagende betekenis, in dat veld van oplevende interesse voor modernistische waarden. Maar die interesses staan nu, na zo’n tien jaar, ook zelf weer toenemend ter discussie. Andere kunst neemt het woord, om in Houbens termen te spreken, en begint de ontwikkelingen op bredere schaal aan te sturen, zo ook onze perceptie van kunst. In het Westen krijgt het publiek langzaam maar zeker meer oog voor culturele diversiteit, de canon wordt continu herzien op groot en klein niveau, en er is een toenemende druk op kunst een krachtiger maatschappelijke verantwoordelijkheid te claimen. Stuk voor stuk onderwerpen waar Houben zich in haar werk nog niet heel grondig mee heeft beziggehouden.
Dit boek, net als de toekenning van de Charlotte Köhlerprijs 2017, vormt een moment van erkenning voor Houbens praktijk, maar zou in die zin misschien ook wel een keerpunt kunnen zijn. Les één van dit boek is namelijk dat Houben zich gevoelig toont voor de discursiviteit van kunst (Zoë Gray haalt in haar essay Sennett aan die schreef over de betekenis van een open dialoog) en dus kun je verwachten dat nu dat ‘gesprek’ een andere richting op gaat ook Houbens werk moet gaan wenken. Tenminste als Houben voet bij stuk houdt en haar kunstproductie ook in de komende tijd afhankelijk laat zijn van de omstandigheden en heersende opvattingen over kunst. Ik ben benieuwd of Houben er werkelijk toe bereid is om te bewegen en in staat die niet-modernistische kwesties aan te gaan kaarten.
Hedwig Houben, Grip, Auteurs Hedwig Houben, Zoë Gray, Rita McBride, Vanessa Desclaux, Engels – Hardcover, 108 p, Jap Sam Books, december 2016
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M