Installatie van eerdere artists-in-residence bij Gastatelier Leo XIII, Agata Ingarden (PL) en Arkadiusz Półtorak (PL), oktober 2018.
Timo Demollin over ‘de comeback-city’ – Tilburg Oud-Noord (deel 1)
Er is helemaal geen Art Weekend in Tilburg Oud-Noord, maar voor ons wel. Wij gaan komende dagen kijken wat er allemaal gebeurt in deze wijk waar het gist en borrelt door alle culturele activiteit. Om te beginnen komt de jonge kunstenaar Timo Demollin aan het woord, die er net is neergestreken in het kader van een residency bij gastatelier Leo XIII.
Hoe lang zit je er nu? Wat trof je aan? Of anders, kun je beschrijven waar je terecht bent gekomen?
Mijn residency bij Gastatelier Leo XIII begon in november, dat volgde dus vrij snel na mijn afstuderen. Het is een werkperiode van vier maanden. De studio bestaat uit twee grote, witgekalkte klaslokalen, een keuken, douche en slaapkamer in een voormalig schoolgebouw dat zo’n vijfentwintig jaar geleden particulier verbouwd werd tot woningen en ateliers. Een fantastische ruimte die zich naast studie en productie ook goed leent voor bijvoorbeeld lezingen met publiek of kleine tentoonstellingen.
Van alle residencies in de wereld koos je voor Tilburg. Was er een speciale reden mee te doen aan de competitie voor deze Leo XIII prijs & residency?
Na mijn afstuderen heb ik me voor verschillende plekken aangemeld. Leo XIII stond al op de radar doordat ik wist van verschillende interessante kunstenaars die hier de afgelopen jaren hebben gewerkt (zie hun website). Dat schept een bepaald vertrouwen. Daarnaast was ik vorig jaar al regelmatig in Tilburg om een andere kunstenaar te assisteren bij een collectieopdracht voor het Textielmuseum (Vincent Vulsma, nu te zien in de tentoonstelling Cultural Threads). Die omgeving maakte me ook nieuwsgierig, een extra motivatie, wellicht voor een toekomstig project dat ter plekke zou kunnen ontstaan. Maar ik zocht ook een praktische grote ruimte om mij een periode te kunnen concentreren op de ontwikkeling van een serie doeken waar ik al een tijdje over nadenk.
Is er een soort welkomstprogramma bij Leo XIII , al dan niet officieel. Of krijg je de sleutel en mag je het verder zelf uitzoeken?
Ik kwam er al snel achter dat de residency door een kleine maar toegewijde gemeenschap wordt gerund en uitgedragen. Om zo’n particulier initiatief twintig jaar draaiende te houden vind ik een bijzondere prestatie. Daar gaat een duurzame en betekenisvolle ambitie van uit. Praktisch gezien is het inderdaad zo dat na de overdracht van de sleutel en het bespreken van wat praktische zaken je je eigen gang kunt gaan. Naast het beschikbaar stellen van de ruimte en een werkbudget kon ik ook gekoppeld worden aan een curator of kunstenaar. In dit kader heb ik de komende tijd een uitwisseling met het Vlaamse duo Katleen Vermeir en Ronny Heiremans. Ook wordt er aan het eind van de residency-periode iemand uitgenodigd een tekst te schrijven. Wat mij betreft een prettige mix van vrijheid en begeleiding.
Je bent in een gebied terecht gekomen met verrassend veel culturele activiteit. De dichtheid van instellingen en programma’s overtreft die van de meeste wijken in de randstad, met enkele grote musea, enkele kleinere initiatieven, meerdere residencies die elk veel eigen programma’s organiseren. Wat is je indruk? Ik begrijp dat je je onderzoek ook juist op de overgang van Tilburg van industrieel naar cultureel centrum richt?
Tilburg lijkt een hecht netwerk van kleine kunstruimtes en ook informele initiatieven te kennen. Dat is opmerkelijk, gezien er zoveel druk blijft staan op de kleine organisaties in grotere steden. Het fijne weet ik er nog niet van, maar het zal ongetwijfeld te maken hebben met de beschikbaarheid en gezonde balans tussen publiek geld en privaat mecenaat (Leo XIII wordt onder andere ondersteund door de gemeente Tilburg) — en wellicht is ruimte gewoon nog steeds betaalbaar? De Pont en het Textielmuseum zijn twee grotere spelers, zowel in schaal als reikwijdte. De Pont was een van de eerste musea dat zich vestigde in een voormalig fabriekspand. Het werd een van de grote inspiratiebronnen voor de keuze van Tate Modern voor de Bankside Power Station. In het verlengde van mijn afstudeerproject bekijk ik deze overgang van de historische Tilburgse textielindustrie naar een hedendaagse culturele industrie. Daarbij ben ik ook geïnteresseerd in hoe de verschuiving van concrete productie naar een meer immateriële productie, en de handel in symbolisch en cultureel kapitaal, de rol van zowel industriële arbeid als artistieke arbeid problematiseert.
De Pont was een van de eerste musea dat zich vestigde in een voormalig fabriekspand. Het werd een van de grote inspiratiebronnen voor de keuze van Tate Modern voor de Bankside Power Station
Die omslag begint al bij het station waar een uitgaansgebied met Berlijnse allure wordt heringericht, en gaat vervolgens over in een wijk met al die culturele initiatieven. Als buitenstaander vraag ik me wel af of het niet iets te ambitieus wordt ingeschaald, met al die horeca, terwijl de charme nu juist is dat er zoveel kleinschalige initiatieven zijn, van onderop?
De gerenoveerde LocHal (monumentale voormalige locomotiefloods) in ‘Spoorzone013′ is inderdaad het nieuwe paradepaardje van Tilburg, bedoeld als hub voor allerlei culturele en economische bedrijvigheid. Het opent deze maand. Het TextielLab van het Textielmuseum heeft voor deze ‘industriële huiskamer van de stad’ trouwens zes gigantische gordijnen geproduceerd, die dienen als een soort stoffen wanden. Overigens heb ik het idee dat dit project meer een lokale overtuiging betreft dan een plek die per se regiowijde allure moet opwekken, maar het is inderdaad een groot en ambitieus project. Het zal moeten blijken of zo’n ‘cultureel opschalen’ economisch verlangd wordt, zoiets forceren lijkt mij ingewikkeld. Tegelijkertijd wordt er natuurlijk ook steeds meer entertainment als cultuur gecategoriseerd.
Het is een oud patroon in de culturele gentrificatie dynamiek maar hier wel specifiek ook, omdat de instellingen zich op de musea na niet verder laten opschalen. Leo XII wordt echt geen grotere presentatie-instelling; alleen PARK zou kunnen groeien maar ook die heeft een vrij specifieke formule en sterke basis in de lokale scene.
Gastatelier Leo XIII blijkt gelukkig een bescheiden kunstinitiatief; een residency dus, geen presentatie-instelling. Dat hoeft ook niet per se ‘mee te groeien’, al neemt de organisatie zichzelf wel serieus en heeft het recent een onderzoek laten uitvoeren dat moet helpen bij het toekomstig aanscherpen van de inhoudelijke koers (zie Liza Voetmans onderzoek). Het is moeilijk te zeggen hoe gentrificatieprocessen hier plaatselijk werken ten opzichte van bijvoorbeeld Amsterdam of Rotterdam. Maar het is zeker dat Tilburg na de teloorgang van de plaatselijke textielindustrie (na 1965) zichzelf opnieuw heeft moeten uitvinden en daarvoor ongetwijfeld globale trends volgt. Dat is ook terug te lezen in het boekje Comeback Cities: Vernieuwingsstrategieën voor de industriestad (2009), waarin enkele Europese steden met elkaar vergeleken worden, waaronder Tilburg. Die publicatie kwam ik tegen in de bibliotheek van het Textielmuseum, waar naast veel kennis over technische aspecten van textiel ook informatie te vinden is over de sociaaleconomische geschiedenis van de (textiel)industrie en eigentijds industrieel erfgoed.
Terug naar je eigen residency. Wat wil je precies gaan doen komende tijd?
Ik werk op dit moment aan twee projecten: een serie abstracte doeken die inspelen op de vermarkting van abstractie en de rol hierin van kunstverzekeraars, en een nieuw onderzoek dat nog tot een vorm moet leiden. Startpunt is de geschiedenis van Tilburg, die ik wil koppelen aan het heden. Ik bekijk hiervoor momenteel het productiemodel van de proto-industriële manufactuur (huizen van ’thuiswevers’) en hoe deze zich onderscheidde van productiemodellen in andere textielregio’s, waar historisch gezien de ambachtsgilden meer invloed hadden dan in Brabant. De lokale arbeidsdeling ontwikkelde zich hierdoor op een eigen manier richting de introductie van in fabrieken gecentraliseerde arbeid. Vandaag de dag staat de organisatie van arbeid steeds meer onder druk, door onder andere verdergaande mechanisering, automatisering en neoliberaal sociaaleconomisch beleid van overheden. Daarbij vind ik de parallel tussen het zelfstandige ‘thuiswerken’ in de historische textielnijverheid en het hedendaagse ‘flex’ thuiswerken erg interessant. Het manufactuurmodel toont overeenkomsten met de artist-in-residence (‘in huis’), waarin wonen en werken ook gecombineerd worden op dezelfde locatie. Omgekeerd kan je ook het arbeidsmodel van de gildeloze ambachtsmens / ‘vrije’ kunstenaar zien als voorloper van de precaire hedendaagse freelancer (naar onder anderen Pascal Gielen). In februari, aan het eind van de residency-periode, hoop ik iets van de uitkomst te presenteren bij Leo XIII.
NB de illustratie is van een eerdere presentatie, nu niet meer te bekijken
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M