metropolis m

Raymond Cuijpers, Eerste helft Champions League finale 1996 Ajax-Juventus, 1996, olie op doek, 180x205cm

In het kader van de jubileumreeks gewijd aan kunstenaars die afgelopen veertig jaar in Metropolis M zijn besproken vandaag een bezoek aan voetballer/schilder Raymond Cuijpers, die een bliksemstart had in de jaren negentig met zijn eigenzinnige geschilderde registratie van het verloop van voetbalwedstrijden, zoals met bovenstaande weergave van het wedsrijdverloop van de wedstrijd Ajax – Juventus uit 1996. 

Een van de egoïstische redenen dat ik deze serie graag het daglicht wilde laten zien is vanuit de vraag hoe te zijn, hoe te overleven. Het is geen geheim dat de kunstwereld een niet al te royaal gegarneerde taart is; elk minuscuul puntstukje wordt bitter bevochten. Veel kunstenaars kunnen niet van hun kunst leven en houden er noodgedwongen bijbanen op na. Nog meer kunstenaars geven er vroeg of laat de brui aan en noemen zichzelf geen kunstenaar meer. Zij worden voltijds fietsenmaker, bibliothecaris of huisouder. Ik ben op zoek naar aanwijzingen. Hoe ontwikkel je eenmaal meerderjarig je eigen talent en vermogen als er buiten de privésfeer om niemand langs de kant luid staat te applaudisseren? Hoe les je die narcistische dorst en zet je tegelijkertijd elke dag voet in de studio als er geen kopers of kenners staan te popelen om jouw beste werk te mogen aanschouwen? De aandacht voor het nieuwe en het succesvolle overschaduwt de rest immers met gemak. Maar nieuw staat niet gelijk aan beter. Of beter gezegd, het nieuwe wekt soms uitsluitend de interesse omwille van de belofte die erop wordt geprojecteerd. Geboortedata worden vergeleken, opleidingen en prijzen nauwlettend gesignaleerd. Als jonge kunstenaar is die aandacht geruststellend. Zonder buzz lijkt het immers in toenemende mate onmogelijk door te breken. Maar als de muziek stopt en de stoelendans onverminderd doordendert, welke plek is dan voor jou?

Raymond Cuijpers, foto Casper Kofi

De schilder Raymond Cuijpers (1973) dacht als jonge jongen dat hij alles kon doen: schilderen en voetballen. Het een kwam voort uit gemakzucht bij het eindexamen, het ander uit pure fysieke noodzaak. In zijn vroege jeugd en tienerjaren bestond het leven uit eten, trainen en slapen. Eenmaal gescout bij Roda JC Kerkrade kwam er al snel de klad in. Cuijpers is in gesprek om beurten bescheiden en lucide over zijn eigen capaciteiten. Hij leek een tijdje de beste speler van Roda te kunnen worden, maar het ontbrak hem aan de agressie en pure concentratie die bij de echte top hoorde. Als speler moet je voor het voetbal leven. Cuijpers had aandacht voor andere zaken. Hij dacht: ‘ach, als het voetballen niet lukt ben ik altijd nog iemand die kan tekenen en schilderen.’ Dat vonden ze aan de kunstacademie in Maastricht ook, en hij stroomde al snel door naar monumentaal schilderen. In het eerste jaar modeltekenen en stillevens schilderen, later wat vrijer. In zijn autobiografische boek Kunstenaar op Kaalheide is er ook ruim voldoende aandacht voor de pracht van meisjes en vrouwen, maar daar hoor ik in het gesprek niets over. Op het voetbalveld werd hij intussen steeds meer een buitenstaander. Zijn obligate kunstenaarsuniform — lange haren, kapotte kleren, met een boek van Fjodor Dostojevski bij de hand — stonden in schril contrast met de passie voor Jean-Claude van Damme die in de spelersbus terug naar huis de boventoon voerde. Als je er op het veld niet bij hoorde moest je wel heel erg goed zijn wilde je daar voetballend overheen kunnen stijgen, en zo goed was hij dus niet. Gevoelig overdag, agressief ’s avonds: het bestaan van een voetballer rijmt niet met dat van een kunstenaar. Het ging hem allemaal wat minder gemakkelijk af dan voorheen, en hij werd een lome verschijning op het veld. De keuze die hij voor zich uitschoof werd voor hem gemaakt. Hij kreeg geen contract aangeboden bij Roda en brak kort daarop zijn enkel. Einde profvoetbaloefening.

Hij was het imiteren van zijn eigen succes zat en wilde hoger inzetten met zijn schilderkunst. Schilderen om te blijven bestaan, en het verlangen realiseren op de eigen top liggen, of die nu op de absolute top ligt of niet

Raymond Cuijpers, Ojibwe, 2019, mixed media op doek, 207,5x311,5x8,5cm

Na de kunstacademie vertrok Cuijpers naar Amsterdam, richting Rijksakademie. Hij was jong, tweeëntwintig. Een groentje. Iemand die niet zo bezig was met de achterliggende structuur van dingen. Voor de buitenwereld noemde hij zichzelf kunstenaar en wat er uit zijn handen kwam kunst. Hij ontwikkelde grafieken van voetbalwedstrijden, volgde de bewegingen van spelers met een kleur. Iets om te analyseren als hij naar de televisie keek. Nu doen computers dit voor prestatiegerelateerde metingen, maar toentertijd was het een uitvinding en sloeg het aan. Wat voor Cuijpers zo gemakkelijk ging dat het haast oppervlakkig leek, was voor de kunstwereld een bijzondere manier om zaken te verbinden en uit te beelden. Tentoonstellingen in Witte de With en het Bonnefantenmuseum volgden. Maar het persoonlijke van voetbaltekeningen verwaterde snel, Cuijpers wilde meer diepgang. Hij was het imiteren van zijn eigen succes zat en wilde hoger inzetten met zijn schilderkunst. Schilderen om te blijven bestaan, en het verlangen realiseren op de eigen top liggen, of die nu op de absolute top ligt of niet. Een strikt figuratieve periode volgde, waarin zijn persoonlijke leven de overhand nam.

Tot dan toe had hij het geluk gehad tien jaar lang van subsidies en verkopen te kunnen leven. Achteraf gezien een luxe periode waarin hij naast de tijd die hij in zijn atelier doorbracht ook kon reizen. In Maastricht heerste het idee dat Amsterdam en het westen van Nederland in het algemeen not done waren. Te veel dikdoenerij. Onzin natuurlijk, maar Cuijpers was niet echt goed in het netwerken, laat staan zichzelf verkopen, en vond — ietwat naïef — dat als het werk goed zou zijn de rest vanzelf zou volgen. De rest volgde ook, maar na verloop van tijd werd de spoeling dunner. En men bleef maar diezelfde voetbalwerken eruit pikken. Wat niet wordt gezien bestaat niet. Na tien jaar kwam er niemand meer, en was de periode waarin hij rustig weken in zijn atelier kon zitten zonder te verhongeren voorbij. In de tussentijd raasde het leven voort. Hij brak bij een andere club op het voetbalveld nog wat lichaamsonderdelen, werd heel kort jeugdtrainer, fietskoerier en schreef verhalen voor het voetbalblad Hard gras. In 2008 werd zijn zoon geboren en intensiveerde zijn tijd in het atelier. De dagen die hij er voorheen moeiteloos aan elkaar reeg werden luttele uren, de openingen die hij afging nog schaarser. Op zijn veertigste herontdekte hij de manier waarop hij als begin twintiger had geschilderd en begon opnieuw, vanaf het nulpunt.

Pas in contact met de wijde wereld, of die nu uit een witte doos of een groen vlak bestaat, kun je formuleren of je werk af en goed is

Raymond Cuijpers, Elfspitsendroom II (The Lost Soul of New York), 2018, 220x200x7cm

De scheiding van inkomen en kunst leverde hem veel vrijheid op. Als werken toch niet worden verkocht, maak je geen dingen meer waarvan je denkt dat het aan zou kunnen slaan, en heb je de mogelijkheid om de dingen te doen die je wilt doen. In 2010 liep hij een ex-studiegenoot tegen het lijf. Samen begonnen ze The Act of Painting, een schilderscollectief vanuit de intuïtie gedacht, waar Cuijpers nog altijd tentoonstellingen voor bedenkt en maakt. Ze hebben geëxposeerd in Japan, Duitsland, binnenkort volgt Zweden. Het biedt gelegenheid om met collegae gedachten uit te wisselen over het werk. Grote ego’s, soms ruzie. Toch vindt hij een structuur waarin er naar dialoog wordt gezocht een waardevolle onderneming. Cuijpers vergelijkt het met eindeloos in de achtertuin een bal hoog houden. Voor jezelf ben je fantastisch bezig, tot je op het veld een speler tegenkomt die de bal ook wil hebben. Dan kun je nog zo goed zijn in je hoofd, maar wie de confrontatie nooit aangaat weet niet wat de werkelijke waarde van iets is. Pas in contact met de wijde wereld, of die nu uit een witte doos of een groen vlak bestaat, kun je formuleren of je werk af en goed is. Die gekke uitspraken van Karel Appel waar Cuijpers zo lang om heeft moeten lachen blijken ook relevant te zijn. Een werk ‘afkijken’ is net zo essentieel als het zetten van een veeg op het doek. Een doek kan pas op zijn plek vallen binnen de bredere context van het eigen leven.

Tijdens zijn studie huurde Cuijpers een kamer in een typisch studentenhuis vol ballen. Daar stond een schoolgebouw naast waar kunstenaars atelierruimtes huurden. Als hij erlangs fietste, keek hij altijd naar binnen. Het leek hem ideaal. In je atelier je eigen ding kunnen doen zonder dat iemand je stoort en vraagt wat je aan het doen bent, omdat je jezelf de vraag al dagelijks stelt. Daar, in Maastricht werd een zaadje geplant wat dertig jaar later als een volgroeide boom staat. Voor de wereld was hij begin twintig al kunstenaar, voor zichzelf pas tien jaar later. Afgeleid door het leven bleef de droom die hij als zestienjarige had hem maar ontglippen. Gaandeweg kwam hij erachter dat je precies moet doen wat je toen voor ogen had. Met je droom stevig onder de arm richting de horizon rennen. En of de projectie van succes je nu najaagt of niet, met acceptatie in je kontzak kom je een heel eind.

DEZE TEKST IS EERDER GEPUBLICEERD IN METROPOLIS M NR 3-2019 BRUSSEL/BRUXELLES – FOR EUROPES THAT ARE HARD TO SEE – ZWARTE VROUWENPORTRETTEN. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT AFSLUIT, STUREN WE JE HET LAATSTE NUMMER GRATIS TOE. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR [email protected]

Meer info over Raymond Cuijpers op theactofpainting.com

Alix de Massiac

is redacteur bij Metropolis M en maakt podcasts

Recente artikelen