‘Ik kan niet wachten tot alles straks staat te schudden’ – Oscar Peters over VOLTA in De Elektriciteitsfabriek
Donderdagavond 30 januari opent Oscar Peters zijn tentoonstelling VOLTA in De Electriciteitsfabriek in Den Haag. Een ‘levende installatie’ die flink zal gaan stoempen en stampen. Marsha Bruinen ging al kijken en sprak met de kunstenaar over zijn werk.
Langzaam rijdt een testkarretje de helling van de achtbaan-in-wording op. Ik kijk mee met kunstenaar Oscar Peters en de groep van vrienden, stagiairs en medekunstenaars die hem helpen bij de opbouw van zijn aankomende tentoonstelling VOLTA. Mijn blik is een beetje verwonderd ten opzichte van de getrainde ogen van Peters en zijn team. Deze rit blijkt nog niet helemaal geslaagd: ‘De wielen moeten strakker, te veel speling’, zegt Peters. Tegen mij: ‘Laten we maar even naar beneden gaan, anders ga ik me er de hele tijd tegen aan bemoeien’.
De ‘levende installatie’ die Peters in Den Haag bouwt, opgezet in samenwerking met De Elektriciteitsfabriek en Nest, omvat grofweg twee verdiepingen. Op de bovenverdieping van de fabriek is The Savage te zien: de meest recente achtbaan uit een reeks die drie jaar geleden in W139 begon. Sindsdien volgden tentoonstellingen in andersoortige ruimtes: in een Japans metrostation, in deze voormalige fabriek en aankomende zomer misschien nog op een festivalterrein. Onveranderd is vooralsnog het idee van de achtbaan als open platform, met karretjes die kunstwerken van andere kunstenaars door bochten, over hellingen en nu ook door een looping laten racen.*
Beneden, daar waar de bezoeker binnenkomt, is Abamacabra te zien: iets heel anders dan Peters ooit hiervoor gemaakt heeft, vertelt hij.
Wat maakt Abamacabra zo anders dan de achtbaan boven?
‘Een achtbaan is niet zo’n abstract begrip: mensen herkennen het als wat het is. Wat dit precies is, ik weet het niet, ik heb er nog geen woorden voor. Een “belevenis” misschien. Iets dat het midden houdt tussen een zen tempel en een macaber begrafenisfeest.’
Peters begeleidt me door een ruimte vol rode torens die geprogrammeerd zijn om te gaan dansen, golven en sidderen. Hij omschrijft het als een ‘gigantische muil’ waar je als bezoeker in kan stappen, into the belly of the beast. De ruimte is geïnspireerd op de ‘fenomenale filmsets van spektakelfilms als The NeverEnding Story uit de jaren tachtig’, vertelt hij.
De associatie met filmsets en theater props wordt inderdaad soms door je werk opgeroepen. Zit er iets in die disciplines van film en theater waar beeldende kunst volgens jou van kan leren?
‘Daar heb ik een soort tweestrijd in. Aan de ene kant hou ik niet heel erg van het theatrale, ik hou er van als dingen zijn wat ze zijn. Dat je als kijker kan zien hoe iets is gemaakt, kan begrijpen hoe iets werkt, maar toch naar een hoger plan wordt getild. Aan de andere kant zoek ik wel graag het randje op tussen kunst en entertainment. De brug tussen hoge en lage kunst is best wel vervaagd in de afgelopen jaren en ik vind dat een hele goede ontwikkeling.’
Dat bedoel ik niet als een vorm van anti-intellectualisme, vult Peters aan. Ik denk juist dat gevoel en verstand hand in hand kunnen gaan, dat er geen disconnectie hoeft te bestaan tussen een fysieke en intellectuele relatie tot het werk. Je kan denk ik wel een parallel trekken met een beweging door een landschap, waarin je als wandelaar gegrepen wordt door je fysieke relatie tot de natuur en je klein en nietig kan voelen. Vanuit dat gevoel kun je dan weer tot gedachten komen en doorgaan.
Ik hou er van als dingen zijn wat ze zijn. Dat je als kijker kan zien hoe iets is gemaakt, kan begrijpen hoe iets werkt, maar toch naar een hoger plan wordt getild
Grappig, omdat je tentoonstelling werd aangekondigd als een spektakel stelde ik me de ervaring ervan niet meteen voor als een van individuele, naar binnen gekeerde contemplatie.
Ik denk juist dat die twee heel erg samen kunnen gaan. Het gevoel in de achtbaan vlak voordat je naar beneden stort: vlinders in je buik; heerlijk! Iets dat jou als individu zo fenomenaal overstijgt kan je juist tot bezinning brengen. Met een installatie als deze denk ik dat je zulke gevoelens na kan bootsen. Die simulatie van vlinders in je buik of van geweld vind ik fascinerend.
Gedurende ons gesprek vertelt Peters over verschillende momenten in zijn leven waarop hij zo’n fenomenale, bijna sublieme, ervaring heeft meegemaakt. Zo omschrijft hij een kerkdienst die hij aan het einde van zijn tijd in Amerika bezocht en waar iedereen aan het zingen en aan het dansen was als een ‘warm bad’. In Japan raakte hij gefascineerd door de manier waarop mensen daar dingen vieren. ‘De herfst, de winter; elk seizoen wordt op een bepaalde manier gevierd’, vertelt hij. ‘Elke buurt heeft een eigen altaar op wielen met de hand versierd, pakt de touwen beet en trekt die kar voort. Zo’n groot afgesproken viering waar een soort eenheid uitkomt, dat vond ik fantastisch en fascinerend.’
Daarvoor lijkt het dus ook belangrijk dat je als mens dingen herkent die het vieren waard zijn.
Ja, je herkent ‘dit moet gevierd worden’.
Zelf herkende Peters een tijd geleden in de maancyclus een soort achtbaan. These Things Too (2012) deelt die herkenning met de kijker. Peters: ‘De achtbaan schudt en kraakt onder het gewicht van de maan: je ziet alles meebuigen. Aan het einde wordt de maan weer terug gekieperd op de track.’ Terwijl de maan in een achtbaan om de aarde draait vliegen rode koppen gillend rond; Peters speelt graag ook met het theatrale en figuratieve.
Te midden van zijn met name kinetische werk komen zijn fotografische zelfportretten, gemaakt in de jaren dat hij in Amerika woonde, wat onverwacht. In de portretten speelt Peters met het stereotype beeld van Amerika, door zichzelf te laten fotograferen als redneck of bodybuilder bijvoorbeeld. De portretten lijken met een andere thematiek bezig dan de installatie hier: met beeldvorming, sociaalpolitieke identiteit en de vraag hoe jezelf te profileren.
Hoe passen die portretten in de rest van je praktijk?
Ik denk dat ik de portretten heb gemaakt omdat ik graag zelf dingen ervaar om ze beter te begrijpen. Het maakbare zelf en het maakbare lichaam vind ik heel erg interessant. Ik wilde naar Amerika om dat leven te leiden dat je in films ziet, maar dat bleek een koude kermis te zijn. Het zijn misschien niet de meest succesvolle kunstwerken als kunstwerken maar wel werken die voor mezelf heel belangrijk zijn, werken die een beter begrip van de wereld opleveren.
Het maakbare zelf en het maakbare lichaam vind ik heel erg interessant
Aan het einde van mijn bezoek laat hij me nog een foto van Oh Boy! (2018) zien: een metalen constructie die is geprogrammeerd om systematisch een scheetkussen in te drukken. ‘Ik vind grapjes in kunst heel erg leuk’, zegt Peters, ‘en heel erg moeilijk. En dit is zo’n ontzettend infantiel grapje, maar het is het eerste en het meest universele grapje waar iedereen op één moment in zijn leven om moet lachen.’ Ook Halo (2020), een grote goudglinsterende zon gemaakt van pom poms die volgende week bij Art Rotterdam en daarna ook bij VOLTA te zien is, doet een beroep op zo’n breed gedragen gevoel: ‘dit maakt iedereen vrolijk!’
Het geluid van een scheetkussen, de steile helling van een achtbaan of de saamhorigheid van het Japanse feest: ze roepen gevoelens van vrolijkheid of angst op die mensen verbinden, omdat het universele buikgevoelens zijn. Dat verbindende is iets waar Peters doelgericht en met plezier naar op zoek is. Een bezoek aan VOLTA is in die zin hoe dan ook een gedeelde ervaring.
Oscar Peters, De Elektriciteitsfabriek, Den Haag (ism Nest ikv een serie presentaties gewijd aan kinetische kunst), 31.1 t/m 22.3.2020 – Openingstijden: vrijdag 16.00-20.00 / zaterdag 12.00-17.00 / zondag 12.00-17.00
*Een open-call voor kunstenaars hun werk vervoerd willen laten worden in The Savage verschijnt op de opening.
Marsha Bruinen
is webredacteur bij Metropolis M