Jan Kempenaers, Leopold II, Brussels, 2018, courtesy de kunstenaar
Ruimtes herinneren, onze lichamen ook
Brussel is een koloniale stad, getekend door koning Leopold II, wiens pijnlijke erfenis de inwoners graag negeren. Al het eerbetoon aan hem op straat, waar niemand nog oog voor heeft, vertelt niks over de werkelijke geschiedenis, de verschrikkingen van zijn rooftochten. Dat trauma blijft verborgen en wordt alleen zichtbaar aan de hand van de inwoners van de stad die dat verleden tot op heden in zich dragen: ‘Afrikanen hebben niet de luxe om kolonialisme te vergeten. We belichamen, meer dan ons lief is, het levende archief ervan.’
Op 30 juni 2018 werd in Brussel een Patrice Lumumbaplein ingehuldigd. Plein is een eufemisme, het is eigenlijk een taxi-strook naast een metrohalte. Op enkele honderden meters afstand staat koning Leopold II te pronken op zijn sokkel en paard. Ze hebben elkaar nooit ontmoet. De laatste lag al in zijn graf toen de eerste werd geboren. Nu kijken ze schuin naar elkaar, Lumumba en Leopold II. Beiden zijn de symbolen bij uitstek van het koloniale verleden van België, koning Leopold II (1835-1909) als de architect ervan en onafhankelijkheidsleider Lumumba (1925-1961) als de sloophamer.
Brussel is een koloniale stad. De stad is uit het moeras gerezen dankzij de koloniale rooftochten van Leopold II en de Belgische staat. Om daar de erfstukken van te zien hoef je niet in het Africamuseum of op de Koning Leopold II-laan te lopen. Op honderd meter van mijn appartement, diep in het zuiden van Brussel, liggen de mooiste parken van de stad: prachtig glooiende grasheuvels met honderd jaar oude eiken. Het mooiste vergezicht van Brussel, van de Basiliek van Koekelberg tot de Wielermans Ceuppens brouwerij (waar nu hedendaagse kunstmuseum Wiels gevestigd is), tot veel verder, tot zover het oog kan zien, is aangelegd door Leopold II.
Tijdens de inhuldiging van het nieuwe Lumumbaplein overviel mij de vertrouwdheid van de tweestrijd tussen beide historische figuren. Enkele jaren eerder struinde ik door de boulevard Patrice Lumumba in Bujumbura. Ik was er om even bij te komen van een uit de hand gelopen familiebezoek in buurland Rwanda. Bujumbura is een prachtige stad: Europees eclecticisme met een gezonde dosis modernisme en een beetje art deco om het af te werken, stralend wit in de middagzon, geometrisch traliewerk om de mensen buiten te houden en de wind binnen te laten.
‘Bonjour ma chérie, comment ça va? Vous venez d’où?’ De standaardformuleringen rolden van de tongen van de nabij gezeten werkmannen. Het was te warm om te werken met de middagzon, zelfs in hun witte plastieken stoelen op het voetpad parelde het zweet van hun voorhoofden. ‘De Belgique’, zeg ik. ‘Ah oui, Bruxelles, la maison du roi Leopold, père de la nation.’ 9696 kilometer van mijn thuis, in de Lumumbalaan in Bujumbura wordt die vermaledijde koning ‘vader van de natie’ genoemd. En ze hebben geen ongelijk.
Op het Afrikaanse continent zijn er veel topografische en urbane elementen die de naam van Lumumba dragen: van Rabat tot Kinshasa, van Maputo tot Bujumbura. Leopold is er nagenoeg niet zichtbaar, of althans niet langer leesbaar. Hij zit zo vers in het geheugen van de mensen dat hij dat niet hoeft te zijn. Het is het exacte omgekeerde van de situatie in het koloniale moederland, waar we wanhopig proberen te doen alsof hij niet heeft bestaan, maar straten en pleinen zijn beeltenis dragen.
Afrikanen hebben niet de luxe om kolonialisme te vergeten. We belichamen, meer dan ons lief is, het levende archief ervan. En we maken het, soms meer dan ons lief is, onszelf eigen. We dragen wax, een stof geïmporteerd door het westen uit de Indonesische kolonie, als harnas tegen assimilatie, om onze trots en verbinding met het continent te tonen. We spreken koloniale talen, maar maken er een nieuwe taal van. Pidgin, patois of ‘straattaal’. Alles zodat we elkaar kunnen begrijpen, zonder hoorbaar te zijn voor anderen.
Wij, de Afro-diaspora in het Westen, kunnen niet vergeten wat ons hier heeft gebracht. Want zolang het past in de agenda van de een of de ander, zal onze huid een barrière tot vergeten zijn.
Ruimtes herinneren, net zoals lichamen dat doen. Ons verleden leeft in onze straten, net als in onze botten. En er is geen meer zichtbare herinnering dan de gedwongen verweving van Zuid en West tijdens de honderden jaren van kolonisatie en slavernij. In het vergezicht bovenaan de parken van Leopold meen ik bijna Bujumbura te zien, of Kinshasa of Kigali.
Wij, de Afro-diaspora in het Westen, kunnen niet vergeten wat ons hier heeft gebracht. Want zolang het past in de agenda van de een of de ander, zal onze huid een barrière tot vergeten zijn
In Brussel zijn we goed geworden in het subtiel uitwissen van herinneringen. We herplaveien onze pleinen, halen bomen naar beneden, vervangen bankjes door vijandige architectuur. Wie niet mee kan valt af. Alles moet een commerciële ruimte worden, ook de publieke ruimte. Het culturele en fysieke geheugen moet plaats maken voor een grijze massa zonder identiteit maar met geld in de zakken.
De mogelijkheid voor burgers om in te grijpen in hun omgeving – door muziek te luisteren, of te spelen, het grasveld door te lopen en daarbij een nieuw pad te maken of bakken rode verf over standbeelden te gooien zodat het lijkt alsof de handen baden in bloed – lijkt steeds nauwer te worden. Het levende archief dat mijn buurvrouwen representeren, die elkaar elke namiddag troffen op het bankje voor mijn deur, zal waarschijnlijk verdwijnen bij de volgende heraanleg van de straat.
Onder de nieuwe stenen zitten nog steeds de sporen van de père de la nation, van zijn aanhangers en tegenstanders. Maar in onze lichamen dragen we de droom van Lumumba én Winnie Mandela én Nkrumah én Kenyatta én Sankara. Ruimtes herinneren, en onze lichamen ook.
DIT ARTIKEL IS GEPUBLICEERD IN METROPOLIS M NR 2-2020 – FLUÏDE MONUMENTEN. STEUN METROPOLIS M, NEEM EEN ABONNEMENT. ALS JE NU EEN JAARABONNEMENT NEEMT STUREN WE JE DIT NUMMER (OF HET MEEST RECENTE) GRATIS OP. MAIL JE NAAM EN ADRES NAAR [email protected] (ovv nummer 2 of nummer 3)
Heleen Debeuckelaere
schrijver