De Onkruideniers bij Chapter 5IVE in Het HEM, foto door Cassander Eeftinck Schattenkerk
Chapter 5IVE bij het HEM: de (loze) belofte van het platteland
‘Waar zijn de koeien gebleven?’, vraagt de tentoonstellingstekst van Chapter 5IVE in Het HEM. Naar aanleiding van meerdere brainstormsessies met Samir Bantal en Rem Koolhaas onderzoekt curator Rieke Vos in deze tentoonstelling de verhouding tussen de stad en het platteland. Jorne Vriens is onder de indruk van de door Vos geselecteerde werken maar heeft moeite met het wat ronkende tentoonstellingsconcept van Bantal en Koolhaas.
Begin 2020 toonden de architecten Samir Bantal en Rem Koolhaas in het New Yorkse Guggenheim de tentoonstelling countryside, a report waarin zij na jaren onderzoek concludeerden dat steden overgewaardeerd zijn en het platteland meer aandacht verdient. Nu, twee jaar later wordt onder een vergelijkbare noemer in het Zaandamse Het HEM opnieuw aandacht gevraagd voor de herwaardering van het platteland.
De tentoonstelling is samengesteld door Rieke Vos, curator bij Het HEM, naar aanleiding van een reeks gesprekken met Bantal en Koolhaas en is bedoeld om bezoekers bewust te maken van de schijnbare tegenstellingen tussen het leven in de stad en de gebieden daarbuiten. De tentoonstellingstekst begint met het opwerpen van vragen: ‘Kun je tegelijkertijd stedelijk en landelijk zijn?; Was het platteland ooit romantisch?’
Dat de bepleitte aandacht voor het platteland mogelijke oplossingen biedt voor actuele problemen blijkt uit de vragen die volgen: ‘Was de mensheid ooit beter?; Waarom omarmden we de markteconomie op exacte hetzelfde moment als dat er wetenschappelijk bewijs kwam voor klimaatverandering? Biedt A.I. hulp?’ en ‘Wanneer zijn we gestopt met dwalen?’ Wat de insteek betreft is deze tentoonstelling te vergelijken met een column van de provocatieve soort, waarbij het belangrijkste doel is om te prikkelen. De stelling dat het platteland oplossingen zou bieden voor actuele problemen, weet inderdaad te prikkelen. Want er valt genoeg tegenin te brengen. Denk aan de stikstofcrisis en de boeren die momenteel al dreigend duidelijk maken dat ze weinig voelen voor veranderingen ten behoeve van het klimaat. Het doet je afvragen op welke manieren het platteland vandaag nog wel als voorbeeld kan dienen.
Uiteindelijk biedt de tentoonstelling geen goed onderbouwd antwoord op deze vraag. Was het een column geweest, dan was het idee beter geweest dan de uitwerking. Als bezoeker aan de tentoonstelling ga je als vanzelf op zoek naar argumenten bij de stelling die Bantal, Koolhaas en Vos innemen. Vanzelfsprekend kom je dan uit bij de gepresenteerde werken, die daardoor vooral in dienst komen te staan van het ‘voorbeeldige’ platteland en daarmee juist aan zeggingskracht verliezen. Nu heeft elke tentoonstelling een verhaal dat aan de hand van de opgenomen werken verteld wordt, maar hier voelt het gekozen verhaal vooral als een gedachte-experiment, en niet per se als een vruchtbare insteek voor een tentoonstelling.
De stelligheid waarmee het platteland is gepresenteerd ten opzichte van de stad zit sommige individuele kunstwerken zelfs in de weg. Agnes Waruguru, bijvoorbeeld, bracht op witte doeken puntjes natuurlijk pigment aan, waarbij de tentoonstellingsmakers haar artistieke praktijk presenteren als die van een ecologisch bewust scheppende kunstenaar. Hierbij ga je echter voorbij aan het gegeven dat het haar eigenlijk te doen is om de herinnering aan het landschap van haar jeugd in kleuren te vangen.
Er zijn meer werken die op zichzelf indruk maken maar die binnen een vrij nauw kader zijn gepresenteerd. Christian Jankowski ridiculiseert de vervreemding van de voedselproductie door met pijl en boog in een supermarkt te ‘jagen’. Zijn korte film is lichtvoetig en maakt tegelijkertijd een punt over de massaproductie van voedsel, zonder dat het belerend wordt. Ook het project Tree Mountain van Agnes Denes is een uniek werk dat zich op het snijvlak van land- en environmental art bevindt. Denes plantte in 1982 elfduizend bomen in een geometrisch patroon op de plek van een oude groeve in Finland, en vroeg evenveel ambassadeurs als er bomen in haar project zijn om zich te ontfermen over dit aangeplante bos. De schaal van het werk en de lange adem die nodig is om de boomscheuten bos te zien worden zijn een toonbeeld van vastberadenheid. Zowel het werk van Jankowski als Denes biedt complexe, meervoudige kritiek die weliswaar alles te maken heeft met de relatie tussen ‘de stad’ en ‘het land’, maar die hier, enkel gelezen in het kader van het platteland, niet geheel tot zijn recht komt.
Met een serie oudere werken uit de kunstgeschiedenis wil de tentoonstelling ook te laten zien dat het platteland altijd al onderdeel was van de industrialisatie van dit land. Rembrandts meesterlijke landschapsprenten, een bruikleen van het Amsterdam Museum, laten 17e-eeuwse bebouwing en vooral molens zien. In de catalogus wordt door curator Vos opgemerkt dat ook in die zeventiende-eeuwse landschappen de natuur al onlosmakelijk verbonden is met techniek, gelijk aan de hedendaagse protesten van bewoners die het beste met het milieu zeggen voor te hebben maar geen windmolens in voor- of achtertuin wensen.
Dat natuur en cultuur bijna niet te onderscheiden zijn, onderstreept Gerard Ortin Castellvi in zijn video Agrilogistics. Je ziet de gewassen die in Westlandse kassen worden geteeld. Hoewel het in de kassen om de planten gaat, is in die omgeving weinig meer natuur te noemen, laat staan een idyllisch platteland. Robotkarretjes zoemen tussen de rijen door om elke tomaat of aardbei te analyseren op rijpheid. Ook het plukken en sorteren gebeurt volautomatisch. De weinige mensenhanden in beeld zijn voornamelijk bezig met het onderhouden van de machines, de planten raken ze niet aan. Het levert een mechanische choreografie op, tegelijk fascinerend en een tikkeltje dystopisch.
De overkoepelende stelling van de tentoonstelling, dat er veel te leren valt van het platteland, roept weerstand op. De provocatie is effectief, in de zin dat het tot nadenken aanzet. Mogelijk, zo dacht ik, moet het platteland worden gezien als een idylle, wat dan weer tot utopisch denken zou kunnen leiden over een evenwichtigere verhouding tussen mens en natuur. Maar is het gemaakte onderscheid tussen stad en platteland – en dus tussen cultuur en natuur- niet het begin van de problemen? De klimaatcrisis laat juist zien hoe afhankelijk de mens is van de leefomgeving. Op mij komt het vooral over alsof de kunstenaars al veel verder zijn in hun beschouwingen dan de architecten en curator, waardoor een vreemde dynamiek ontstaat.
De kritiek die eerder is geuit op de tentoonstelling van Bantal en Koolhaas in het Guggenheim gaat wat mij betreft ook op voor het tentoonstellingsconcept dat Vos hier, in Het HEM, heeft overgenomen. ArtNet noemde de tentoonstelling destijds ‘navelstaarderig’. De criticus van Dezeen schreef een recensie die in feite meer een waarschuwing was waarbij woorden als ‘naïveté’, ‘privilege’ en ‘simplistisch’ gebruikt werden om de tentoonstelling neer te sabelen. Hoewel de individuele werken die nu in Het HEM getoond worden zeker een reis naar Zaandam waard zijn, overtuigt het overkoepelende verhaal van de tentoonstelling mij helaas niet. Na afloop wandel ik teleurgesteld Het HEM uit en het platteland in.
De tentoonstelling Chapter 5IVE is nog t/m 25 september te zien bij Het HEM in Zaandam.
Met bijdragen van: Ian Cheng, Jasper Coppes, De Onkruidenier, Agnes Denes, Cathy van Eck, Future Farmers, Christian Jankowsky, Suzanne Husky, Gerard Ortín, Diogo Passarinho Studio, Musasa & Maarten Vanden Eynde, Rembrandt van Rijn, Xinlin Vivian Song, Agnes Waruguru (en anderen)
Voor meer informatie, zie de website.
Jorne Vriens
is kunsthistoricus