metropolis m

Agnès Varda: L’Île et Elle

In 1975 nam Agnès Varda Daguerréotypes op. De film bestaat uit een serie portretten van de inwoners en winkeliers van de Rue Daguerre, een straat in het veertiende arrondissement van Parijs waar Varda jaren heeft gewoond en waar ze haar hoofdkwartier, de productiemaatschappij Ciné-Tamaris, heeft gevestigd. Een van de uitgangspunten van de film was om alle scènes op te nemen in een straal van een paar honderd meter van haar eigen huis en zo haar buren als onderwerp van de film te maken. Dertig jaar later vindt Agnès Varda’s eerste solotentoonstelling plaats in Fondation Cartier, dat vlakbij haar huis ligt. Zoals ze zelf stelt: ‘niets levert een groter plezier op dan de straat over te steken om een tentoonstelling in mijn eigen buurt te maken.’ De tentoonstelling volgt op haar eerste deelname aan de Biënnale van Venetië (2003) in Hans Ulrich Obrists Utopia Station en een tentoonstelling in Galerie Martine Aboucaya, Parijs (2005).

Zoals veel van haar films neemt de tentoonstelling L’Île et Elle een ontmoeting als vertrekpunt. In dit geval betreft het Noirmoutier, een eiland aan de Franse kunst, waar Varda sinds 1960 een tweede thuis heeft. De tentoonstelling is een subjectief portret van de plek en haar inwoners en vermengt Varda’s persoonlijke ervaring met een documentaire benadering van het eiland Noirmoutier. Zoals ook haar films schommelt de tentoonstelling tussen documentaire en fictie. Om deze cinematografisch te omschrijven bedacht ze zelf de term ‘docu-menteur’, wat ‘liegende documentaire’ betekent. L’Île et Elle bestaat uit een serie installaties, de meeste bevatten bewegend beeld en foto’s.

Varda gebruikt ook allerlei objecten die direct verband houden met het dagelijkse leven op het eiland, variërend van kleurig strandspeelgoed in de installatie Ping-Pong, Tong et Camping (2005-2006) tot een hoop ruw zout, die verwijst naar de zoutmoerassen van Noirmoutier. Vaak combineert de kunstenaar bewegend beeld met objecten. Ze gebruikt bijvoorbeeld een luchtbed als projectiescherm, een opblaasbare rubberen band als lijst voor twee video’s in Ping-Pong, Tong et Camping, of ze projecteert beelden op panelen die de toeschouwer kan bedienen, in de driekanaals video-installatie Le Triptyque de Noirmoutier (2004-2005).

De bovenzaal toont twee installaties in de vorm van cabines, ze roepen de kleine hutjes in gedachten die je op het eiland kunt vinden. La Cabane aux Portraits (2006) bestaat uit zestig foto’s met portretten van de inwoners van Noirmoutier. Naar sekse ingedeeld in twee series, en binnen in de cabine tegenover elkaar opgehangen, betreft het portretten van robbenjagers, winkeliers, marktkooplui, een boer en een politieagente. De tweede installatie, La cabane de l’échec (2006), is een cabine waarvan de wanden en het dak zijn gemaakt van 35mm-filmstroken van haar film Les Créatures, die in 1966 in Noirmoutier werd opgenomen. De film was een commerciële flop en Varda gebruikte de ongebruikte distributiekopieën om een ‘cabine van gerecyclede film’ te maken. De wanden van filmstroken, die oplichten door de grote ramen van de Fondation Cartier, veranderen in een overvloed aan afbeeldingen wanneer we de cabine binnengaan.

Onder de duizenden afbeeldingen komt de bezoeker wellicht een serie tegen met de acteur Michel Piccoli die, omringd door water, zijn toevlucht heeft gezocht op een rots. De scène werd opgenomen bij de Passage du Gois, een dam die Noirmoutier bij laag water met de kust verbindt. Noirmoutiers’ pittoreske dam is het onderwerp van de eerste installatie die we tegenkomen op de benedenverdieping van de galerie. Le Passage du Gois (2006) presenteert twee panoramische foto’s, die elk aan een kant van een gang worden getoond. Ze tonen het zeegezicht langs de dam bij laag water. Om de installatie te kunnen betreden moeten de bezoekers door een doorzichtig gordijn lopen, waarop versnelde beelden van eb en vloed van de zee worden geprojecteerd. Een automatische slagboom belemmert ons de weg als het tij te hoog is.

De tentoonstelling is ontworpen als een landschap en de toeschouwer wordt uitgenodigd er doorheen te zwerven. De diverse installaties roepen een verscheidenheid aan sferen op, variërend van zomers plezier tot melancholie en eenzaamheid. Dingen als de automatische slagboom in Le Passage du Gois (2006) of de grote rode knoppen waarop de bezoekers kunnen drukken om korte video’s te activeren, hebben als doel de installaties interactief te maken. Maar ze voldoen niet, en werken eerder als drempel en balast. Sommige werken missen een bepaalde eenvoud, alsof Agnès Varda bang was dat toeschouwers zich zouden vervelen.

Een van de korte video’s in de installatie La Grande carte postale ou Souvenir de Noirmoutier presenteert een close-up van een hand die kalmpjes met zand speelt. De hand behoort toe aan Jacques Demy, de auteur van Les Parapluies de Cherbourg (1964), de overleden echtgenoot van Agnès Varda. Hij was het die Agnès Varda het eiland Noirmoutier leerde kennen aan het begin van de jaren zestig. De hele tentoonstelling is in feite een eerbetoon aan hem. In dat opzicht speelt de titel van de tentoonstelling met de uitspraak van het woord ‘île’ (Frans voor eiland), het verwijst ook naar ‘il’ (hij) in associatie met ‘elle’, dat wil zeggen Agnès Varda.

De poster van de tentoonstelling toont Agnès Varda, gezeten op een houten stoel op het strand van Noirmoutier. Naast haar staat nog een stoel. Dit beeld is afkomstig uit de laatste en zonder twijfel meest aangrijpende installatie van de tentoonstelling. Les Veuves de Noirmoutier (2004-2005) bestaat uit veertien videoportretten van weduwen rondom een groot scherm waarop een aantal van deze vrouwen te zien is, gekleed in het zwart, in een kring lopend om een raadselachtige tafel op het strand. Door veertien koptelefoons horen we de vrouwen praten over hun leven sinds de dood van hun partner. Agnès Varda is een van hen. Ze zwijgt en begint een gedicht te zingen. Het is Quicksands van Jacques Préver:

‘Au loin déja la mer s’est retirée / Mais dans tes yeux entrouverts / Deux petites vagues sont restées /Démons et merveilles / Vents et marées / Deux petites vagues pour me noyer.’ (In de verte heeft de zee zich teruggetrokken / Maar in jouw halfopen ogen / bleven twee kleine golven / Demonen en wonderen / Wind en het tij / Twee kleine golven om in te verdrinken.)

Christophe Gallois

Recente artikelen