metropolis m

Alledaagse theorie
Sluipwegen van het denken

Welke theoretici of filosofen doen er nu toe? Willem van Weelden belicht het werk van de in 1986 gestorven Michel de Certeau, de theoreticus van het alledaagse leven. We zijn nog maar net begonnen om de rijkdom van zijn denkwijzen te ontdekken.

Een inmiddels klassiek geworden voorbeeld van de extreme opdeling van het subject is de brute nazi die ‘s avonds thuis komt in zijn gelukkige gezinnetje, na een lange dag martelen en moorden voor het Derde Rijk en dan in de huiselijke sfeer genoeglijk de leeslamp met lampenkap van mensenhuid aanklikt, een strijkkwartet van Beethoven opzet om vervolgens in volledige harmonieuze ontroering een traantje weg te pinken bij het aangrijpend mooie tweede deel van het kwartet. Het subject beleeft zich niet meer als een geheel, maar als een bewoner van uiterst verschillende, in serie geschakelde zones, die in hun aard eigenlijk onverzoenlijk zijn. De fragmentatie van het Zelf is vanaf de psychologie van het Franse existentialisme een vertrouwd onderdeel geworden van de cultuur, bezongen in opera’s, opgevoerd in geplaagde dialogen in theaterstukken, beschreven in beklemmende romans en indringend in beeld gebracht in de beste films. En wij, ouderwetse subjecten, vinden het prachtig om smaakvol bevestigd te worden in onze alledaagse schizofrenie. De absurditeit van dit proces van sociale abstractie, de conceptie van het subject als organisator en betekenismaker van geleefde ervaring, is het werkterrein van de in 1986 overleden Franse a-theoretische theoreticus Michel de Certeau.

Theorie als road movie

Bij zijn overlijden, op het hoogtepunt van de hysterie rondom het post-modernisme, laat Michel de Certeau, ex-jezuïet monnik, een omvangrijk en zeer gevarieerd oeuvre na, dat in de context van het Franse denken van de jaren zeventig en tachtig (Foucault, Lacan, Derrida, Bourdieu) een unieke plaats inneemt. Het is wonderlijk dat uitgerekend deze theoretische randfiguur het kritische denken in het nieuwe millennium richting moet geven. Want na de wat stuurloze jaren tachtig en de ingewikkelde jaren negentig lijkt nu de tijd rijp voor een andere stroom in de filosofie die belichaamd wordt door De Certeau. Degelijk opgevoed in de dialectiek van Hegel is deze vrijdenker van formaat vooral een theoreticus van verschillen, of meer precies heterologieën. In zijn brede oeuvre, met aandacht voor theologie, geschiedenis, vergelijkende religieuze studies, psychoanalyse en antropologie, komt hij naar voren als een pionier en wegbereider van nieuwe paden in het denken over het Andere. Een denken dat zich vooral kritisch opstelt ten opzichte van de traditionele tegenstelling tussen theorie en praktijk. In zijn arbeidzame leven heeft hij zich vooral ontpopt als een creatief denker over tegenstellingen, waarbij de tegenstellingen die hij opzocht er vooral op gericht waren bestaande kaders van tegenstellingen te ondervragen en aan te vallen. Hij noemde deze manier van denken de uitvinding van het alledaagse.

Niet in de laatste plaats zijn de maatschappelijke gebeurtenissen van de late jaren zestig in Frankrijk bepalend voor de definitieve wending van zijn geschriften. Was hij voor die tijd nog veelal bezig met studies in opdracht van de Jezuïetenorde waartoe hij behoorde, na de mislukte revolte van ’68 wordt zijn denken steeds politieker. Zijn interesse voor het massale en virulente studentenprotest (hij is altijd actief betrokken geweest bij het onderwijs en heeft veel les gegeven) is niet alleen theoretisch of analytisch, maar wordt eigenlijk steeds meer maatschappijkritisch. De religieuze achtergrond van zijn denken verdwijnt naar de achtergrond en historiografie en psychoanalyse komen nadrukkelijker naar voren.

Het brengt hem tot de vraag: hoe kan men over het verleden of over het alledaagse spreken zonder die ‘objecten’ bij voorbaat van hun onvervreemdbare specificiteit te beroven? (La prise de parole, 1968). De Certeau formuleert, als voorloper van Foucaults theorie van de micrologieën, een theorie van het afwijkende, het onooglijke, het kleine. In een systematische koppeling van lokale onderzoeksthema’s met een meer algemene kennistheoretische analyse creëert hij een nieuwe, radicaal praktisch ingestelde, sociale theorie. Vooral het gebruik en het ontstaan van nieuwe talen zijn een aandachtspunt. Als een bevlogen romancier vestigt De Certeau de aandacht op alles wat elders over het hoofd wordt gezien. Het drukt een wellicht ouderwets vertrouwen uit, dat in het meest kleine, afwijkende juist de weg naar een algemener niveau van bespiegeling schuil gaat. De nieuwsgierigheid die De Certeau in zijn benadering toont is, in een tijdperk van ruwe classificatie en pragmatische oordelen, een verademing, en een aansporing voor allen die zich hebben geëngageerd met de restanten van de vrije ruimte.

Het bijzondere aan De Certeau is dat hij in zijn kritische analyse van de revolte van ’68 juist een journalistiek en historisch oog had voor de moeilijk af te bakenen gemeenschap van enragés die zowel wel als niet wisten waar het hun in de revolte nu precies om ging. De Certeau schort zijn oordeel op en onderzoekt in diepte de veranderingen die de taal als gevolg van die revolte onderging. De media (het openbare woord) zijn fundamenteel veranderd qua toon, onderwerp en referentie. Via een analyse van de taal schept hij een beeld van een opstandige maatschappij die rijker en levendiger is dan het merendeel van de egocentrische bespiegelingen over het falen van die opstand een decennium later (onder andere Bernard Henri Levy). Zijn schatplichtigheid aan de uniciteit van historische gebeurtenissen en zijn methodische oog voor tegenstellingen en verschillen maakt dat De Certeau zich vanaf dat moment op een theoretische reis begeeft die zal leiden naar vergezichten op het alledaagse, een analyse van de mystiek, en een duizelingwekkende analyse van geloofssystemen.

Het alledaagse als arena van infrapolitiek verzet

Voor de redacteuren van het boek Sluipwegen van het denken, over Michel de Certeau, Rudi Laermans en Koenraad Geldof, is juist die brede interesse en de wonderlijke mix van invalshoeken bepalend geweest voor de opzet van hun publicatie. In de bundel wordt thematisch aandacht gegeven aan vier belangrijke terreinen: 1. de antropologie van geloofssystemen; 2. het alledaagse; 3. de theologie, de mystiek en de psychoanalyse; en 4. een analyse van de moderniteit. Naast de inleiding zijn er zes essays die de verschillende aspecten van het werk van De Certeau laten zien. Natuurlijk zou je die selectie kunnen aanvechten, maar als eerste kennismaking met zijn werk is het spectrum dat wordt opengetrokken inspirerend genoeg. In het beeld dat het duo schetst, komt De Certeau naar voren als een experimenteel denker die vocht met zijn achtergrond en geen genoegen nam met al te simpele abstracties, maar juist de uitdaging aangreep die sprak uit een ruwe, heterologe, alledaagse werkelijkheid. De Certeau begint in zijn analyse bij de mensen die in het grotere maatschappelijke verband eigenlijk geen enkele macht bezitten. Die groep vormt voor hem de belangrijkste inspiratiebron. Juist in hun ziet hij een politiek verzet dat wellicht meer gewicht in de historische schaal legt dan de abstracte, algemene interpretaties van een falende maatschappij. Hij ziet dat er sprake is van een ander type politiek dat uitgaat van een kansloze positie, dat doordrongen is van zijn eigen marginaliteit en afhankelijkheid. Het is juist dat inzicht dat aanleiding geeft tot een tactiek die langzaam maar zeker een cultuur kan buigen. In het concluderende essay van Koenraad Geldof wordt de term ‘infrapolitiek verzet’ geïntroduceerd. Een verzet dat tussen alles inzit en ternauwernood zichtbaar is, maar misschien wel een grotere impact heeft dan alle breeduitgemeten sociale theorieën. Het verzet toont een maatschappelijke dynamiek die, ondanks de treurigheid van het ontbreken van een maatschappelijke structuur, toch zijn emanciperende werking laat gelden. Het is juist de fascinatie met de radicaliteit van het concept van het Andere dat De Certeau tot die analyse brengt.

De sluipwegen van het denken die de redacteuren menen te hebben ontdekt in het werk van De Certeau overtuigen, zeker wanneer ze aandacht besteden aan de rafelige randjes van het werk. Wat je voelt in de essays is dat iedere schrijver stuit op iets dat nog lang niet is uitgekauwd, of historisch is geplaatst. Tien jaar na zijn dood verschijnt er een boek dat slechts een aanzet is om de rijkdom van het werk van De Certeau te ontdekken. In die zin is dit boek een geslaagde teaser en heeft het gelukkig ook niet de hoogdravende pretentie een ultieme uitspraak te willen doen over het werk van een denker die zijn tijd vooruit was en nu inspiratie kan zijn bij de ontsluiting van het potentieel. Uitgaande van de versplintering van het subject, laat De Certeau juist zien waarin vanuit het kleinste detail een maatschappij zijn diepere gronden, zijn grenzen en inspirerende excessen openbaart.

Koenraad Geldof en Rudi Laermans (red.), Sluipwegen van het denken, over Michel de Certeau, 1996, Socialistische Uitgeverij Nijmegen.

Willem van Weelden

Recente artikelen