metropolis m

Altijd Dienstbaar
Kunst in het hart van de samenleving

De crisis waarin de kunst is gestort door de radicale bezuinigingen op kunst en cultuur, noopt kunstenaars tot een heroverweging van hun maatschappelijke functioneren. Een gesprek met Matthijs de Bruijne en Jonas Staal over autonomie en engagement.

De brief van de staatssecretaris van Cultuur aan de Tweede Kamer van 10 juni 2011, waarin hij de bezuinigingen van tweehonderd miljoen euro bekend maakte, sloeg in als een bom bij kunstminnend Nederland. De koele technocraat Halbe Zijlstra had zijn eigen plan getrokken en een eerste advies van de Raad voor Cultuur naast zich neergelegd. In één klap werd duidelijk dat het culturele landschap voorlopig niet meer hetzelfde zal zijn. Van de kunst wordt verwacht dat zij meer op eigen benen staat, volgens neoliberaal concept: het verhogen van de eigen inkomsten.

De kunstwereld mag zich gaan opmaken voor een harde en lange strijd. Speelde in de eerste reacties het protest tegen de onevenredige hoogte van de bezuinigingen een grote rol, en was de inzet het terugdraaien van de kortingen, intussen is het besef gegroeid dat er eerst gewerkt moet worden aan het maatschappelijk draagvlak voor kunst. De vraag daarbij is of de kunstenaar daar zelf wel in gelooft en wat mee kan doen. Waar moet hij of zij in geloven als het gaat om de positie van kunst in de samenleving, en welke positie kan hij innemen? Wat kan de kunstenaar precies betekenen op dit moment? Moet men in verzet tegen de neoliberale verschuivingen? Moeten kunstenaars zich gaan verenigen om zo sterker te staan? Of mag een kunstenaar zich nog autonoom opstellen en bezighouden met zaken als schoonheid en vorm?

Afvalmuseum

Iemand die al langer bezig is zijn kunstpraktijk stevig in te bedden in het maatschappelijke veld is Matthijs de Bruijne. Afgelopen jaar heeft hij nauw samengewerkt met de schoonmakers onder FNV Bondgenoten bij het oprichten van het Afvalmuseum op het Centraal Station in Utrecht. Het museum is bedoeld om zichtbaar te maken wat schoonmakers (vaak onopgemerkt) betekenen voor de maatschappij. Interessant bij deze samenwerking is dat hij gevraagd is en ingehuurd wordt om als kunstenaar bij te dragen aan de campagnes. ‘Voor mij is het heel belangrijk om binnen een sociale beweging te opereren, maar toch als kunstenaar te blijven werken. Het zou zelfs wel kunnen zijn dat ik als kunstenaar binnen een vakbond vrijer kan werken dan binnen de kunstwereld. Bij beide heb ik te maken met spelregels waaraan een kunstenaar gebonden is, maar bij de vakbond heb ik in ieder geval ervaren dat, vanwege hun absolute geloof dat een kunstenaar in staat is om bergen te verzetten, er meer mogelijkheden ontstaan om zaken echt zichtbaar te maken. Door te opereren op afstand van de kunstwereld is me dit duidelijk geworden.’ De Bruijne doelt hiermee op een toestand binnen de hedendaagse kunst die na de bezuinigingen erg actueel is geworden: aan de ene kant is er een marktsysteem dat kunstenaars en hun werk (al dan niet politiek van aard) opslokt. En aan de andere kant de kunst die zich stellig distantieert van alles wat naar markt ruikt en zich volledig inzet voor de maatschappij. Waar ligt de autonomie voor beide?

Tijdens een interview in het bezuinigingsnummer van Open van een jaar geleden zei De Bruijne nog dat als een kunstenaar echt politiek wil opereren, hij iets van zijn autonomie moet inleveren. Door zijn ervaringen bij de FNV heeft hij zijn mening bijgesteld. ‘Langzamerhand ben ik ervan overtuigd geraakt dat een kunstenaar tegelijk autonoom en politiek kan zijn. De enige wezenlijke vraag is: voor wie ben je aan het werk? Bij een traditioneel kunstwerk ben je tenslotte ook aan het werk voor een bepaalde groep mensen, maar dan binnen een meer liberale opvatting van kunst. Het grootste probleem in Nederland is niet zozeer de autonome positie van de kunstenaar op zichzelf, maar dat wij op dit moment ons bedienen van een esthetiek die voor mensen buiten de kunstwereld onleesbaar is. Als kunstenaars zouden we moeten leren meer werk te maken dat beter leesbaar is en zich krachtiger verhoudt tot de kwesties die nu leven in Nederland.’

Occupy

Die verbinding van kunst en maatschappij – en de rol die de autonome positie van de kunstenaar hierbij speelt – is iets waar Jonas Staal zich ook sterk voor maakt, maar op een andere manier. Zijn werk van het afgelopen jaar is veelal ontstaan in nauwe samenwerking met de Occupybeweging. Recentelijk kwam daar New World Summit op de Berlijn Biënnale bij, waarin Staal allerlei verzetsbewegingen bij elkaar liet komen voor een conferentie. Anders dan De Bruijne lijkt Staal minder genoegen te nemen met de rol van de kunstenaar als discipline-overstijgende partner voor en vanuit sociaalmaatschappelijke bewegingen. Hij opereert liever vanuit de kunstwereld zelf, om van daaruit politiek te bedrijven. Zoals hij zelf heeft verwoord in zijn column Tegen alle elites op de website van Metropolis M: ‘Er heeft nooit een apolitieke kunst bestaan. De kunstenaar is thans inzet van een ideologische strijd. En die moet met overgave gevoerd worden.’

Zo, dat staat. Alleen: hoe kan deze strijd gevoerd worden, wanneer de neoliberale krachten van de (vrije) markt voor zoveel praktische beperkingen zorgen? Hoe houdt de kunstenaar zijn broek op zonder elitair te worden of de ideologische strijd waarin hij voor wil gaan uit het oog te verliezen? Jonas Staal: ‘Ik werk samen met een veelheid van organisaties. Met andere kunstenaars, kunstinstellingen, maar ook politieke organisaties, politieke partijen en private organisaties. Dit vermindert de afhankelijkheid van één bepaalde bron van inkomsten, en dus ook de afhankelijkheid van de criteria die deze opstelt. Ik keer mij af van wat de “vrije markt” wordt genoemd, die niet vrij is, want kapot gesubsidieerd om machtsmonopolies van bepaalde bedrijven in stand te houden. Maar ik keer mij net zo goed af van het idee van een grote staat. Macht corrumpeert, zonder uitzondering. Momenteel ben ik met andere kunstenaars, economen en filosofen druk bezig een weg uit die patstelling te vinden: een afwijzing van zowel de (on)vrije markt als van de staat. Elke vorm van machtsconsolidatie dient met het grootste wantrouwen tegemoet te worden getreden. Tot die tijd lijkt het mij belangrijk in zo breed mogelijke verbanden te werken om onafhankelijkheid te waarborgen, maar dat is niets meer dan een tijdelijke oplossing voor een fundamenteel probleem. Namelijk het democratisch deficit van onze samenleving, dat het gevolg van dit machtsmonopolie is.’

Een overeenkomst tussen Staal en De Bruijne is in ieder geval de overtuiging dat kunst zich niet louter kan overgeven tot een eigen taal en betekenis. Zij kan niet opereren vanuit de notie van neutraliteit omdat zij (nu meer dan ooit) ervan doordrongen moet zijn volop onderdeel te zijn van die maatschappij. Kunstenaars moeten zich daarom positioneren in het hart van de samenleving en, zoals Staal zegt: ‘Het recht eisen zelf vormgever te zijn van de politieke, sociale, economische en ideologische condities die hun praktijk bepalen.’ Kunst is altijd dienstbaar, volgens Staal, en hij haalt de woorden van Andrea Fraser aan, die stelde: “We are all always already serving.” ‘De vraag alleen is: aan welk ideaal wensen wij ons dienstbaar te stellen?’

Huib Haye van der Werf is curator, schrijver en adviseur beeldende kunst

Huib Haye van der Werf

Recente artikelen