metropolis m

Always a Little Further
51 ste Biënnale van Venetië

Niet dat mensen écht geïrriteerd waren. Geïrriteerd is niet de juiste term, waren ze dat maar wel geweest. Het enige echt gepeperde gesprek dat ik voerde was met J.H., die om twee uur ‘s nachts, na te veel prosecco, begon af te geven op de enorme kroonluchter die bij de ingang van de Arsenale hangt. Hij zei: ‘Wil Rosa Martínez ons laten geloven dat kunst nu hierover gaat?!’ Dus ik was de volgende dag op zijn minst benieuwd naar de Arsenale, het deel van de biënnale van Venetië waar kunstgeschiedenis wordt geschreven (of althans de plek die geacht wordt kunstgeschiedenis te schrijven). En voorbereid door de tirade van J.H., zag ik de kroonluchter van tampons van Joana Vasconcelos (A Noiva, 2001) gecombineerd met het werk Benvenuti alla Biennale Femminista (2005) van de Guerrilla Girls, een aantal digitaal geprinte posters op groot billboardformaat waarop slogans te lezen waren als ‘Women directors at last!’; ‘38% women artists in the group created shows!’; ‘French pavilion has solo show by a woman!’. En ik dacht: mijn god, het is niet waar, dit zijn niet alleen gedateerde clichés, die op zijn best een soort anachronisme vertegenwoordigen, dit zou wel eens een echte nederlaag kunnen zijn.

De grote 16mm-projectie van Runa Islam, Be The First To See What You See As You See It (2004) waarin een porseleinen kopje sierlijk van een tafel wordt geschoven door een in in smetteloos wit gekleed meisje, wordt gepresenteerd naast een stalen kast vol roestvrijstalen borden, potten en pannen van Subodh Gupta (Curry, 2005). Curry is een werk dat, toegegeven, politieke en culturele connotaties bezit: curry is een homogeen begrip geworden dat verwijst naar een uitgebreid spectrum van Indiase schotels, maar het is in Groot-Brittannië ook een populaire term voor afhaaleten, inclusief alle koloniale implicaties daarvan. Maar geplaatst naast elkaar, lijken de werken te gaan over over koken, over voedsel, over de vrouw… En dan het werk van de uit Guatemala afkomstige Regina José Galindo, die de prijs voor de beste nieuwkomer kreeg. Dit zegt eigenlijk alles. Haar videoprojecties tonen hoe ze haar hele lichaam kaal scheert en vervolgens naakt in een schaal bloed stapt en door de straten loopt (Quien puede borrar la huellas?, 2003) en hoe ze zelf een maagdenvliesoperatie (Himenoplastia, 2004) ondergaat. De operatie is bedoeld om het maagdenvlies te herstellen na seksuele omgang met als doel een bloeding te veroorzaken op de eerste bruiloftsnacht, wat in sommige culturen, vaak Arabische, wordt gezien als een noodzakelijk bewijs van maagdelijkheid.

De prijs voor het vreemdste werk gaat wat mij betreft naar de in Ho Chi Min City wonende kunstenaar Jun Nguyen-Hatsushiba, voor diens dvd-projectie Ho! Ho! Ho! Merry Christmas: Battle of Easel Point—Memorial Project, Okinawa, 2003. Zijn werk staat symbool voor conflictsituaties, in het bijzonder de Vietnamoorlog. Je ziet volledig uitgeruste duikers die fanatiek bezig zijn met een ‘onderwater-schilderwedstrijd’. Ze maken portretten van Hollywoodacteurs die de rol van held in de Vietnamoorlog speelden en die de oorlog zo een sfeer van glamour verleenden. Gelukkig waren er ook een paar juweeltjes. Bijvoorbeeld het werk van Adrian Paci waar een waas van ambiguïteit omheen hangt, die precies goed is.

In de film Piktori (2002) zien we een oudere man, van achteren gefilmd, in een rommelig, somber kelderkantoortje zitten. Hij vertelt ons (dat wil zeggen Paci) hoe hij als schilder gedwongen was om in zijn levensonderhoud te voorzien door vervalsingen te maken, onder andere van overlijdenscertificaten. Als morbide slot maakt hij er eentje voor Paci. Het werk van de in New York en Palestina wonende kunstenaar Emily Jacir is altijd sterk. Haar video-installatie Ramallah/New York (2004-2005) toont gelijksoortige ruimten in beide steden (reisbureaus, kappers, kruideniers, shoarmatenten) gelijktijdig naast elkaar op twee videoschermen. Zonder theatraliteit, melodrama of gepreek toont deze installatie hoe een kunstwerk in stilte, maar met overtuiging een politieke en sociale getuige kan zijn. Ook Rem Koolhaas, John Bock en Gregor Schneider waren ondanks hun plichtmatige aanwezigheid goed. Hun werk paste alleen niet in de sfeer van de tentoonstelling, die over het geheel genomen een gevoel van theatraal melodrama gaf.

Melodrama, een lastig geval want hoe lang kun je van mening verschillen met de gekwetsten, de wanhopigen en de achtergestelden? De underdog heeft automatisch een streepje voor op ‘de verwende westerse man’, die het toch altijd weer wint ondanks zijn botheid, grote mond en snelle oordeel. De Arsenale gaat dit jaar duidelijk niet over winnaars.

Het verhaal dat Rosa Martínez vertelt is lang, maar dat heeft het voordeel dat veel kunstenaars met meer dan één werk zijn vertegenwoordigd, waardoor een genuanceerd beeld mogelijk wordt. Ze maakt een compleet ‘verhaal’ dat reikt van een kroonluchter van tampons tot de theatrale ‘ander’ en politieke subversie. De vrouw komt aan bod in thema’s als ‘onderdrukking’, ‘het organische’, ‘de natuur’, ‘het organisch-natuurlijke van (on)recht’, in het kort, het politieke als aarde, wind en vuur. Maar hoewel dit interessante onderwerpen zijn die misschien voor de eerste keer op het podium van de Arsenale worden gepresenteerd, komen ze vooral vermoeid over. De vrouw als ‘de ander’ is immers net zo’n cliché als de man als ‘winnaar’. Het is de omgekeerde vorm van een gedateerd feminisme: kwesties waarvoor al is gevochten, een strijd die elders al is gewonnen. Niet door de agressieve westerse man met zijn grote mond, maar door mensen als Catherine David en Nicolaus Schaffhausen. Op een goede manier. Dus blijft de vraag: staan we hier in de Arsenale dan niet in een lege arena?

Misschien heb ik het mis. Misschien is mijn oordeel een beetje te hard, misschien zijn we wél a little further gekomen. In ieder geval wordt er een verhaal verteld, en in ieder geval wordt dat nu eens gedaan met een ongebruikelijke selectie kunstenaars. Dat laatste kan niet gezegd worden van het Italiaanse paviljoen, dat werd verzorgd door de andere helft van het curatorenteam van dit jaar: María de Corral. Het heet The Experience of Art (ik ben bang met net zo weinig ironie bedoeld als Always a Little Further). Deze tentoonstelling leidt de toeschouwer door – gordels om – solopresentaties van Tàpies, Dumas, Guston, Bacon, Schütte, de Spaanse schilder (ja, abstract) Juan Uslé, Frize, Martin, Orozco (alleen schilderijen) en, iets minder saai, Monica Bonvicini, Thomas Ruff en Rachel Whiteread, Eije Liisa Ahtila, Bruce Nauman, Jenny Holzer. Allemaal goede kunstenaars, maar komen we hiervoor naar Venetië? Wil María de Corral ons echt laten geloven dat kunst nu hierover gaat? Frize? Tàpies? Alsjeblieft! Ik begin dan zelfs waardering te krijgen voor Candice Breitz, wier installaties Mother en Father (beide uit 2005), als een frisse wind werken, als iets ‘nieuws’. En Francesco Vezolli, wiens over-de-top decadente Caligula trailer (Trailer for a re-make of Gore Vidal’s Caligula, 2005) interessant overkomt, ook al is ze ongelofelijk oppervlakkig en zo glad als een pretentieuze Visconti pastiche.

Ook in het Italiaanse paviljoen zijn gelukkig wat pareltjes te vinden: Stan Douglas’ film Inconsolable Memories (2005) en William Kentridge’s multiscreen installatie Journey to the Moon and Fragments for Georges Méliès (2003). Om kippenvel van te krijgen. Toch voel je je het grootste deel van de tijd als de beer in Marc Wallingers Sleeper (2004), een briljante video waarin een persoon verkleed als beer (Wallinger zelf) ‘s nacht uren alleen doorbrengt in Mies van de Rohe’s Neue Nationalgalerie in Berlijn, rennend, slapend, zich verstoppend. Een beer in de val die zin heeft om kattenkwaad uit te halen en de boel belachelijk te maken, vanwege de absolute onwaarschijnlijkheid van zijn omgeving.

51ste biënnale van VenetiëGiardini, Arsenale en diverse andere locaties, Venetië

12 juni tot en met 6 november

www.labiennale.org

Maxine Kopsa

Recente artikelen