metropolis m

America is Hard to See
Het nieuwe Whitney Museum of American Art

Niet ver van 8-12 West 8th Street, waar in 1931 verzamelaar en beeldhouwer Gertrude Vanderbilt Whitney het Whitney Museum for American Art opende in drie brownstone huizen, knipte Michelle Obama op 1 mei 2015 het lint door voor de ingang van het nieuwe Whitney Museum, in het door hippe modemerken en gourmetrestaurants overspoelde Meatpacking District, nabij het kloppende hart van de New Yorkse galeriewereld, Chelsea.

Het museum opent met de tentoonstelling America is Hard to See, die zeshonderd werken van zo’n vierhonderd kunstenaars omvat, afkomstig uit de eigen collectie en chronologisch verdeeld over vijf verdiepingen. Zo kan de bezoeker op de begane grond beginnen met het vroege modernisme en zich in het gedrang een weg banen naar de achtste etage voor de collectie hedendaagse kunst, met op iedere etage een fenomenaal uitzicht over de stad vanaf het dakterras (of outdoor gallery). De collectietentoonstelling wil niet alleen een overzicht geven van Amerikaanse kunst van de twintigste- en eenentwintigste-eeuw, maar ook de definitie van Amerikaanse kunst problematiseren. Wat maakt iemand tot een Amerikaanse kunstenaar? Is ‘het’ Amerikaanse te vatten in een (kunst)historische categorie? Het lijkt een serieuze aanzet tot een discussie over nationale identiteit in een land waar de natie nog steeds als heilig wordt beschouwd.

De opening van het museum speelt zich af tegen de achtergrond van een verhitte discussie over de toekomst van de New Yorkse musea, die naast hun eigen renovatie- en expansiedriften, naarstig op zoek zijn naar een nieuwe identiteit. Terwijl het Guggenheim inmiddels meer filialen heeft dan IKEA, The MET zich nu ook serieus toelegt op het verzamelen en presenteren van hedendaagse kunst in het nabijgelegen oude gebouw van het Whitney Museum, raakt het MoMA meer en meer in diskrediet vanwege alle uitbreidingen die vooral meer ruimte bieden aan de cocktailfeestjes van de vermogende sponsoren en het Board of Trustees. Voeg hieraan toe de aandrang van PS1 directeur en MoMA Chief Curator at Large Klaus Biesenbach om zijn vriendschappen met deze en gene beroemdheid breed te adverteren op Instagram, met als bijwerking een op zijn zachtst gezegd slordige tentoonstelling over het werk van zanger en actrice Björk, en duidelijk wordt dat de New Yorkse musea hun missie als huis voor de kunst uit het oog aan het verliezen zijn. De balans tussen spektakel en inhoud, tussen fundraising en artistieke autonomie, is zoek. Niet alleen in Amerika. Ook in Europa speelt de kwestie op, en het leidt naar de vraag: wat verwachten we tegenwoordig van een museum, wat is zijn rol in de samenleving?

Het antwoord van het nieuwe Whitney Museum is niet mis te verstaan. Geen rain rooms, geen turbine halls, maar een huis waar de permanente collectie alle ruimte krijgt. Solide, intelligent, misschien een tikje degelijk. Het gebouw van architect Renzo Piano doet van buiten enigszins steriel aan, maar blijkt van binnen een tentoonstellingsparadijs: open ruimtes, prachtige houten vloeren en veel natuurlijk licht. De presentatie America is Hard to See zit vol met onverwachte combinaties, die overduidelijk het resultaat zijn van gedegen onderzoek en de wil om binnen een collectie te zoeken naar buitengewone en spannende verbanden. De ingetogen bustes van Nancy Elizabeth Prophet uit de serie Congolais (1931), een kunstenaar die zich associeerde met de New Negro Movement uit de jaren twintig, staan in het midden van een zaal met voornamelijk kubistische en vroeg-abstracte werken. Edward Ruscha’s verstilde The Old Tool & Die Building (2004) naast het explosieve Large Bather (2006-2012) van Carroll Dunham, de televisiesets van Nam June Paik en Earl Reiback naast een angstaanjagend popart portret van Richard Nixon. Het is een lust voor het oog.

Naast de chronologische ordening per etage, zijn de werken binnen ieder tijdsvak thematisch opgedeeld: ‘Breaking the prairie’ over het interbellum en de Hudson River School, ‘Rational irrationalism’ als de zone van het minimalisme (vernoemd naar werk van Al Loving), ‘Love letter from the war front’ als meditatie op de aidsepidemie en het naar Suzanne Lacy’s werk vernoemde deel ‘Learn where the meat comes from’ over performancekunst in de jaren zeventig en tachtig. De grote Amerikaanse bewegingen uit de kunstgeschiedenis krijgen de meeste ruimte en de politiek en sociaal uitgesproken kunst is geclusterd in aparte secties, zoals de communistische beweging in de jaren dertig, de Amerikaanse mensenrechtenbewegingen en de maatschappijkritische kunstenaars uit de jaren zestig en zeventig, als ook het anti-Reagan activisme uit de jaren tachtig. De afscheiding van deze kunst zou kunnen overkomen als politieke gettovorming, maar het effect is tegenovergesteld: bewegend van de ene naar de andere ruimte, vloeit de kritiek over naar de meer ‘tamme’ zalen. De ruimte over queerkunstenaars en de aidsepidemie plaatst het machogeweld van de neo-expressionisten uit de jaren tachtig in een heel ander daglicht, de ruimtes over de sociale kritiek in de jaren zestig en zeventig schuren tegen Warhol, de minimalisten en het begin van de conceptuele kunst aan.

De Guerilla Girls, die in het verleden scherpe kritiek uitten op het aankoopbeleid van het museum als het ging om de vertegenwoordiging van vrouwelijke kunstenaars (met name de Whitney Biennial van 1987 was een aanfluiting), zullen tevreden zijn met America is Hard to See: vrouwelijke kunstenaars zijn ruim vertegenwoordigd, een zeldzaamheid in een Amerikaans museum. Echter, in een tentoonstelling die gaat over de Amerikaanse identiteit is het zeer pijnlijk dat er maar één native American kunstenaar in is opgenomen. Afro-Amerikaanse kunstenaars zijn daarentegen veel beter vertegenwoordigd, zij het voornamelijk binnen een categorie waar zij uitsluitend hun huidskleur en slavenachtergrond representeren, in plaats van deel te zijn van een breder kunsthistorisch narratief. Hetzelfde geldt voor kunstenaars met een Mexicaanse of Latijns-Amerikaanse achtergrond, die nagenoeg niet te vinden zijn in de tentoonstelling. De spijtige conclusie is dat het Amerika van de conservatoren niet helemaal rijmt met het straatbeeld in de stad waar zij deel van uitmaken.

Voor een museum dat historisch gezien zulke nauwe banden heeft onderhouden met performancekunstenaars, komt het medium er in de tentoonstelling karig vanaf. Het werk van Joan Jonas, Hannah Wilke, Suzanne Lacy, Vito Acconci en vele andere prominente body en live artists wordt uitsluitend gepresteneerd als video- en fotografiedocumentatie. Een statement over performancekunst als onderdeel van een vaste collectie? Performancedocumentatie in een andere vorm, zoals de prachtige tentoonstelling Rituals of Rented Island (2013-2014) van performanceconservator Jay Sanders (niet betrokken bij deze tentoonstelling) nog onlangs liet zien in het oude Whitney Museum? Het mag niet zo zijn. Een aantal kleine televisieschermen en zorgvuldig gearrangeerde foto’s leidt tot een statische presentatie, die de plank misslaat. Een niet-zo-schrale troost: Sanders start binnenkort met het nieuwe performanceprogramma in het hypdermoderne, modulaire theater van het Whitney Museum.

Eenmaal buiten, de Hudsonrivier in het vizier, wordt de impact van het nieuwe Whitney Museum pas echt voelbaar: het museum is een rustpunt, een genereuze uitnodiging tot een gesprek over beeldende kunst, dat op verschillende niveaus gevoerd kan worden. Met America is Hard to See lanceert het museum een indrukwekkend openingssalvo, waar desalniettemin nog veel aan verbeterd kan worden. Al is Amerika nog enigszins onzichtbaar, het nieuwe Whitney Museum is nu duidelijk omlijnd. Het museum kan zelfverzekerd de toekomst tegemoet treden, en de donkere wolken die zich vormen rond de grote musea in Midtown en de Upper East Side vanaf haar vele dakterrassen gadeslaan.

Hendrik Folkerts

curator Moderna Museet, Stockholm

Recente artikelen