metropolis m

Ars Electronica 2002
Plugged, unplugged of kaalgeplukt?

Terwijl het politieke klimaat in Europa en de Verenigde Staten een akelige slag naar rechts maakt en onderwerpen als ‘veiligheid’ en ‘vreemdelingenbeleid’ tot de orde van de dag behoren, lijken kunst- en mediafestivals zich in een tegengestelde richting te bewegen. Tenminste, zo lijkt het aan het gladde oppervlak van de overwegend blanke geïnstitutionaliseerde kunstwereld. Ook het jaarlijkse Oostenrijkse elektronische kunstfestival Ars Electronica benadrukt de sociaal-politieke waarde van de kunst en houdt een pleidooi voor de kunst als politiek wapen, als middel voor politiek verzet.

Het discours van Ars Electronica gaat over globalisering, lokaliteit, identiteit, culturele diversiteit, globale communicatie en heroriëntatie. Net als bij een aantal andere festivals volgt ook Ars een trend waarin Afrika de nieuwe lieveling van de curators is. Of er überhaupt elektronische kunst in Afrika is, laat staan telefoonlijnen, elektriciteit of zuiver drinkwater, lijkt een vraag van een andere orde te zijn. Tijdens het festivalsymposium viel Aminata Traoré, gewezen minister van cultuur van Mali, uit naar Gerfried Stocker, artistiek directeur van het festival, na een vraag over ‘cyberkolonialisme’: ‘So what if you have a computer?! The question is, will you have a phone line or electricity? You don’t have that certainty’. Dan maar de halve biënnale van Dakar (mei 2002) overschepen naar Linz. De analoge werken van Souyabou Kandji (Senegal), Baba Diawara et frères (Senegal), Moataz Nasr (Egypte) en Emeka Udemba (Nigeria) werden op bijna apologetische wijze in de foyer van het Brucknerhaus geplaatst, waar de concerten, performances en het festivalsymposium plaatsvonden. Deze werken maakten geen deel uit van de ‘werkelijke’ festivaltentoonstelling, die zoals elk jaar over het Ars Electronica Center en het O.K. Centrum für Gegenwartskunst verspreid wordt. Waarom zou het ook; deze werken hadden niets met elektronische kunst te maken, maar behoorde tot de politiek- (hyper)correcte periferie van het festival. Deze kunstenaars waren dus eigenlijk ‘unplugged by default’.

Het muziekprogramma van Ars ‘Urban Africa Club’, samengesteld door gastcurator Jay Rutledge, bracht politieke hiphop en rap uit Senegal (BMG 44/Pee Froiss), Zuid-Afrika (Zola), Mali (Techno Issa/Djigui) en Ivoorkust (Magic System). Muziekgenres van de straat zoals de zouglou uit Ivoorkust uiten een rauwe sociale kritiek op de wantoestanden in West-Afrika. Ook de senerap uit Senegal klaagt de corruptie van religieuze en politieke leiders aan. Entertainment? Jawel, maar ook één van de zeer weinige momenten op het festival dat een politieke boodschap gepaard ging met creatieve praktijk en – letterlijk – een nieuw geluid.

Het 21 jaar oude Ars Electronica festival heeft zich steeds met actuele onderwerpen en de impact daarvan op de kunst ingelaten: niet voor niets luidt de ondertitel: Festival for Art, Technology and Society. Maar de afgelopen jaren waait er toch een vleug van opportunistisch curatorschap door Ars: elk ‘groot’ humanitair onderwerp lijkt wel geschikt om ‘kaal te plukken’ en tot festivalthema om te dopen: Life Science (1999, over de rol van de biotechnologie), Next Sex (2000, over de rol van reproductieve technologieën), Take Over (2001, over de commercialisering van de kunstensector). Het symposium, en niet de kunstprojecten, wordt meer en meer het hoogtepunt van het festival. De nadruk op discours heeft echter niet de meest innovatieve esthetische gevolgen. In andere woorden, de meest radicale politieke zet genereert niet noodzakelijkerwijs de meest radicale kunst.

Een werk dat er wel in slaagde op een bijzondere manier een balans te vinden tussen technologisch vernuft, esthetisch-politiek concept en een vernieuwende presentatie was de installatie n-cha(n)t van de Canadese kunstenaar David Rokeby, waarvoor hij de Ars Electronicaprijs (Golden Nica) kreeg in de categorie interactieve kunst. N-cha(n)t tast de grenzen van menselijke en machinecommunicatie af: een groep computers in een netwerk communiceert met elkaar door middel van spraakherkenning en associatie; hun monitoren tonen filmbeelden van oren die de receptiviteit van het systeem representeren. De computers vormen een kleine hechte groep met een eigen taal. Het publiek hoort geroezemoes van stemmen dat steeds meer een eenheid begint te vormen: de computers beginnen te chanten, ze worden één stem. Zodra een bezoeker iets zegt in één van de microfoons die boven de monitoren hangen, wordt de samenspraak verstoord. De ‘aangesproken’ computer valt weg uit de groep; de computergemeenschap verliest haar cohesie, een Babylonische spraakverwarring is het resultaat. Behalve het vervreemden van de tweeledige interactie tussen mens–machine en machine-machine, belicht Rokeby hoe een (vocale) gemeenschap uit evenwicht wordt gebracht, zodra een ‘indringer’ – hier de installatiebezoeker – in de groep participeert. En uiteindelijk toont hij hoe veranderlijk het is wie wel of niet een stem heeft en gehoord wordt; of wie wel of niet plugged of unplugged is.

Ook in Alphawolf, ontwikkeld door The Synthetic Character Group, verbonden aan het befaamde Medialab van MIT in Boston, speelt groepscommunicatie een belangrijke rol. Jarenlang bestudeerden wetenschappers het gedrag van grijze wolven; door in een microfoon te janken, blaffen, huilen of grommen reageren bezoekers op de virtuele wolven op het computerscherm. Met andere woorden, om deel uit te maken van de virtuele wolvenroedel, moet je letterlijk met de wolven meehuilen. Dit fenomeen vindt men natuurlijk terug op verschillende niveaus in de maatschappij, alsook in de kunstsector. Misschien gaat de vraag over ‘plugged’ of ‘unplugged’ in wezen niet zozeer over informatietechnologie en internetconnectiviteit, maar eerder over hoe je in een cultureel veld – dat ook aan de invloeden van globalisering onderhevig is – andersheid en verscheidenheid als communicatiemodus onderhandelt.

Ondanks de dissonantie tussen festivalthema en tentoonstelling, valt niet te ontkennen dat Ars Electronica een grote en belangrijke speler is in het veld van nieuwe media en elk jaar een bepaalde Zeitgeist weerspiegelt. Maar of die nu zo politiek is als de festivaltitel beweert, valt erg te betwijfelen.

Nat Muller

Recente artikelen