Artistic Research: Theories, Methods and Practices
Artistic Research: Theories, Methods and Practices
Boekbespreking
Het debat rondom onderzoek lijkt een steeds prominentere rol te gaan spelen in de actuele kunstpraktijk. Inmiddels worden er ook regelmatig in Nederland conferenties en expertmeetings georganiseerd over de wijze waarop onderzoek in de kunsten kan plaatsvinden, en hoe dit ‘artistieke onderzoek’ zich verhoudt tot andere vormen van (wetenschappelijk) onderzoek. Tot nu toe leverden deze discussies echter zelden goed beargumenteerde criteria of richtlijnen op. Het nieuwste boek van Mika Hannula (in samenwerking met Juho Suoranta en Tere Vaden) Artistic Research: Theories, Methods and Practices (Helsinki, 2005) wil een einde maken aan dit wetenschapsfilosofische tekort door zich volledig te richten op methodologische vraagstukken.
Met dit ambitieuze doel voor ogen onderscheiden de auteurs in het eerste hoofdstuk de kenmerken en doelen van artistiek onderzoek. Het eerste kenmerk is vanzelfsprekend dat de artistieke ervaring altijd het uitgangspunt vormt voor het onderzoek. Verder dient er sprake te zijn van een kritische, naar buiten gerichte communicatie, die wordt teruggekoppeld naar het eigen handelen. Het onderzoek beschikt over een veelheid van onderzoeksmethoden, presentatiemodellen en communicatiemiddelen en het veronderstelt de aanwezigheid van een dynamische onderzoeksgemeenschap (peer reviewers). Onder de doelen scharen Hannula c.s. het genereren van informatie die de artistieke praktijk kan ondersteunen, het ontwikkelen van methoden die samenhangen met de dynamiek van het creatieve proces, het produceren van pedagogisch en politiek inzetbare kennis, het leveren van een kritische analyse van de hedendaagse kunst, en het heroverwegen van de rol en positie van de kunstenaar in de huidige samenleving.
In de hierop volgende hoofdstukken vindt een nadere analyse plaats van een aantal van de gebruikte concepten. Want wat is nu eigenlijk (artistieke) ervaring? De auteurs kiezen als vertrekpunt de ondeelbaarheid van de ervaring. Zij verzetten zich dientengevolge tegen de binaire logica die het westerse (cartesiaanse) denken in het leven heeft geroepen. Deze dominante logica heeft immers eeuwenlang een bepaald type van ervaring – namelijk de kwantitatieve waarneming – boven alle andere vormen van ervaring gelegitimeerd. Hier tegenover plaatsen Hannula c.s. de democratie van de ervaring: elke vorm van ervaring is au fond gelijkwaardig. Met dit inzicht komt een einde aan een hiërarchisch perspectief dat de prioriteit geeft aan een bepaalde vorm van wetenschappelijkheid. Dit hiërarchische denken dient, zo stellen de auteurs, plaats te maken voor een epistemologische blik die zich laat kenmerken door een onmiskenbare openheid. Deze blik staat het toe dat zij vanuit het gezichtspunt van een ander ervaringsdomein bevraagd of zelfs gekritiseerd wordt. In de democratie van de ervaring zijn pluriformiteit en tolerantie immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het principe van de democratie van de ervaring maakt dus een eind aan de decennialange dominantie van het natuurwetenschappelijke paradigma (kwantificering, herhaalbaarheid, objectiviteit) in het wetenschapsfilosofische debat. De anarchistische inzichten van wetenschapsfilosoof Paul Feyerabend (Against Method, 1975) lijken daarmee, zo concluderen de auteurs, actueler dan ooit. Feyerabend stelde dat de wereld gekenmerkt wordt door diversiteit en chaos. Het absolute geloof in een bepaalde methode is volgens hem dan ook louter zelfbedrog
Wat betekent dit alles nu voor artistiek onderzoek, dat als nieuwe wetenschappelijke werkwijze volledig vertrekt vanuit de individuele ervaring? In Artistic Research wordt de modus operandi als volgt omschreven: ‘in artistiek onderzoek kijkt ervaring naar ervaring, en genereert zij vervolgens nieuwe vormen van ervaring, waarbij een aanhoudend kritisch reflecteren de voortgang van het proces begeleidt.’ Om dit proces te starten dient de onderzoeker eerst een zo open en kritisch mogelijke houding tot het gekozen onderzoeksobject te formuleren. Dit betekent dat de onderzoeker zijn/haar eigen vooroordelen, wensen, verlangens en belangen zo transparant mogelijk moet presenteren. Een keuze of interpretatie kan namelijk nimmer gelegitimeerd worden als daarbij niet duidelijk wordt aangegeven vanuit welke vooronderstellingen deze tot stand komt.
Nadat deze uitgangspunten van het onderzoeksproject helder geformuleerd zijn, dient de vraag naar de te hanteren onderzoeksmethode gesteld te worden. Voor het artistieke onderzoek is immers geen welomschreven paradigma voorhanden. De methode moet per onderzoek opnieuw gesteld worden, waarbij de enige voorwaarden kritische openheid en transparantie zijn. Oftewel: het methodologische traject dient navolgbaar en bediscussieerbaar te zijn. Elk onderzoek levert op deze wijze een constructieve bijdrage aan de onafgelaten methodologische discussie, die voor de democratie van de ervaring, zoals gezegd, van doorslaggevend belang is.
Ondanks het voortdurend benadrukte uitgangspunt van methodologische diversiteit, menen de auteurs toch een lijst van helder onderscheiden onderzoeksperspectieven op te kunnen stellen. Zo constateren zij dat veel onderzoeksprojecten variaties zijn op het principe van de dialoog: het methodologische traject neemt niet zozeer een standpunt in ten opzichte van het werk, maar veeleer ten opzichte van de productieve verhouding tussen de tekst, het werk en de waarnemer. Verder stellen zij vast dat veel artistiek onderzoekers de huidige, visuele cultuur als een belangrijke bron zien voor het kiezen van hun onderzoeksobjecten. Het artistiek onderzoek zou zich vaak richten op het deconstrueren van de vervreemdende boodschappen van de media, waar tegenover vervolgens een alternatief gezichtspunt wordt geboden. ‘Dergelijk artistiek onderzoek richt zich dus op pedagogische dimensies: tot welke kennis en waarden nodigen de mediarepresentaties uit, en wat sluiten ze buiten? Welke vormen van identiteit en subjectiviteit worden bevoordeeld, en hoe legitimeren zij gevestigde opvattingen?’
Tot slot besteden de auteurs aandacht aan de participerende methode van het action research. Een artistiek onderzoeker maakt hiertoe voor een periode deel uit van een bepaalde gemeenschap en probeert zo van binnen uit de problemen (en mogelijke oplossingen) in kaart te brengen. Het probleem bij deze vorm van onderzoek is evident: waar ligt nu eigenlijk de grens tussen actie en onderzoek? En wie bepaalt uiteindelijk wat in het belang is van de gemeenschap? De artistiek onderzoeker dient dan ook nooit verder gaan dan het geven van aanzetten tot een kritisch debat. De auteurs concluderen dat goede voorbeelden van action research thans met name plaatsvinden bij het ontwikkelen van kunstprojecten voor de openbare ruimte.
Met deze opsomming van methodologische modellen vervalt het boek echter alsnog in een vorm van de door de auteurs zo gewraakte identiteitslogica. In de genoemde perspectieven herkennen we immers onmiddellijk de belangrijkste paradigma’s van de geesteswetenschappen (hermeneutiek, deconstructie) en de sociale wetenschappen (participerend onderzoek). Daardoor lijken de (artistieke) media enkel gezien te worden als dragers van bepaalde betekenissen. Dat veel artistiek onderzoek zich nu ook richt op mediumspecifieke (technische) kwaliteiten lijkt de auteurs volledig te ontgaan. En ook de interessante verbindingen die op dit moment in het artistieke onderzoek met bètawetenschappen (zoals natuurkunde, medische wetenschappen, et cetera.) gelegd worden blijven geheel en al buiten beschouwing. Dat neemt niet weg dat met deze publicatie wel degelijk een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan het nog maar net op gang gekomen debat over het artistiek onderzoek, en daarom zou het gelezen moeten worden door alle studenten die zich in tweede fase of MA opleidingen hierop willen gaan toeleggen.
Mika Hannula (in samenwerking met Juho Suoranta en Tere Vaden), Artistic Research: Theories, Methods and Practices, Helsinki, 2005
Henk Slager