Bedreigd door het beeldloze beeld
Bedreigd door het beeldloze beeld
Een interview met W.J.T. Mitchell
Hij publiceerde over uiteenlopende onderwerpen, van de kunst van Robert Morris tot representaties van dinosaurussen. W.J.T. Mitchell is een onconventionele kunstbeschouwer, beroemd om zijn originele benaderingswijzen. Eind oktober spreekt hij in het kader van de lezingenreeks Now is The Time in Amsterdam over de betekenis van 9/11 in de kunst en daarbuiten.
Er lijkt geen einde te komen aan de publicaties die verschijnen over 9/11. Van Jacques Derrida tot T.J. Clark, van Slavoj Žižek tot Paul Virilio, van Jean Baudrillard tot Susan Buck-Morss: de hele intellectuele elite lijkt zijn zegje te willen doen over de betekenis van de aanslag op het World Trade Center en de war on terror die hierop volgde. W.J.T. Mitchell, hoogleraar Engels en Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Chicago en redacteur van het toonaangevende tijdschrift Critical Inquiry, is ook bezig aan een boek over het beladen onderwerp getiteld Cloning Terror: The War of Images, 9/11 to Abu Ghraib. Mitchell noemt zijn invalshoek ‘iconologisch’, wat associaties oproept met een onderhand toch wat belegen kunsthistorische traditie, die, in de voetsporen van Erwin Panofsky, de betekenis van beeldende kunst probeert te ontleden in meerdere stappen.
Toch liggen de zaken er in het geval van Mitchell anders voor. Zijn plek in het kunsthistorische veld is verre van traditioneel te noemen. Sterker, hij probeert telkens met nieuwe benaderingswijzen zijn onderwerpen tegemoet te treden. In Picture Theory (1996) stelt hij bijvoorbeeld dat een te talige interpretatie van beelden beter losgelaten kan worden om beter te kunnen kijken, waarmee hij een zogenaamde pictorial turn in de academische wereld probeerde te bewerkstelligen.
Mitchells ‘iconologische’ studies willen altijd weer grensverleggend zijn. Dat wekt soms wrevel op onder kunsthistorici die het gevoel krijgen door hem de les te worden gelezen. Zijn publicaties blijven echter fascineren vanwege de niet aflatende poging om op een andere manier te kijken naar en betekenis te geven aan alle mogelijke vormen van beeldcultuur.
De vraag die zich direct opdringt als men uw publicaties van een afstand bekijkt is hoe al die verschillende onderwerpen waar u over schrijft zich tot elkaar verhouden en hoe u uw onderwerpen kiest.
‘Als iconoloog, meer dan als kunsthistoricus, beslaat mijn werkveld het domein van het beeld, gezien vanuit interdisciplinair standpunt. Ik betrek daarbij literatuur en taal, maar ook het wetenschappelijk discours en de beeldende kunst. Dat betekent dat er maar weinig gebieden zijn waar ik me niet mee bezighoud in mijn zoektocht naar interessant materiaal. Ik heb vaak het gevoel dat de onderwerpen mij kiezen. Een beeld wekt mijn aandacht, richt zich tot me, intrigeert. Ik word erdoor gegrepen, zonder precies te weten waar het toe zal leiden.’
Heeft u het idee dat de ‘hoge’ kunsten om een andere wetenschappelijke benadering vragen dan visuele media als film en televisie?
‘Ik vind dat er geen enkel verschil gemaakt moet worden in de wetenschappelijke benadering van de verschillende media. Een iconoloog moet de beelden nemen zoals ze komen. Natuurlijk moet je wel rekenschap geven van de plek, de productie en de wijze van gebruik. Dat betekent dat je de sociale en esthetische status van beelden moet bestuderen, zowel in hun hoedanigheid als kunstwerken, als producten uit de massacultuur en als gewone functionele beelden zoals de bordjes die de mannen- en vrouwentoilet aanduiden of de iconen op het bureaublad van de computer. De relatie tussen iconologie en de beeldende kunst is vergelijkbaar met die tussen linguïstiek en literatuur. De iconologie richt zich op het hele veld van visuele (en verbale) beelden, waarvan de artistieke beelden maar een klein en afgebakend onderdeel zijn. Elke kunsthistoricus die beweert het verschil te kennen tussen artistieke en niet-artistieke beelden, tussen de “hoge kunsten” en de massacultuur, bedrijft in zekere zin als een vorm van iconologie, want alleen vanuit de iconologie kan men een dergelijk onderscheid maken.’
U schreef over de noodzaak aandacht te geven aan datgene wat ‘de beelden willen’. Wat bedoelt u daarmee?
‘Beelden willen veel verschillende dingen. Er is geen eenduidig antwoord, net zo min als je de vraag “Wat willen vrouwen?” eenduidig kunt beantwoorden. Soms is het antwoord: ze willen gezien worden, bewonderd, geliefd, zelfs vereerd. Sommige beelden, zoals religieuze iconen, willen worden gekust en, nog drastischer, worden geconsumeerd en geestelijk verinnerlijkt. Andere beelden willen óns kussen, en ons in zich opnemen, zodat we een onderdeel van het beeld worden. Weer andere beelden, van afgoden, willen een menselijk offer. Fetisjen willen een deel van ons worden, alsof ze het ontbrekende deel zijn van ons incomplete zelf. Totembeelden vragen om gemeenschapstrouw. En dan zijn er nog beelden, met name een bepaald soort kunstwerken, die niets lijken te willen, in de zin dat ze niets nodig hebben, niets missen, en een soort autonome compleetheid uitdrukken.’
Op dit moment werkt u aan een boek over de impact op de beeldende kunst van 9/11 en de daaruit volgende war on terror. Wat is uw invalshoek?
‘Ik behandel de war on terror als een beeld of een metafoor op zichzelf, een die veel te letterlijk is begrepen en in de praktijk is gebracht met alle verschrikkelijke gevolgen van dien. Ik onderzoek de manieren waarop oorlog en terreur worden gedirigeerd door beelden, in het bijzonder door beelden die een “creatieve verwoesting” veroorzaken, of een iconoclastisch schouwspel. Ik wil ook de nieuwe technieken van beeldproductie analyseren en de verspreiding ervan in de war on terror. Ik noem dat het “biodigitale beeld”, omdat ik het begrip “klonen” gebruik om de verspreiding ervan te beschrijven. Mijn boek Cloning Terror: The War of Images, 9/11 to Abu Ghraib behandelt de manier waarop de war on terror de verspreiding van terroristische “cellen” “kloont” of versnelt, en het terrorisme verspreidt op een manier die onvermijdelijk doet denken aan een virus of aan kanker. De oorlog is bedoeld als een “genezing” maar verergert in werkelijkheid de kwaal. Ze creëert wat Derrida een “auto-immune chaos” noemt, waarin “het lichaam van de politiek” zijn eigen constitutie ondermijnt. Het doel van mijn boek is deze situatie te beschrijven en te diagnostiseren, en de manier te begrijpen waarop terroristen en klonen elkaars geheimzinnige, monsterlijke evenbeelden zijn geworden – gezichtsloze, anonieme metastatische monsters –in de hedendaagse politieke waandenkbeelden.’
Wat vindt u van de manier waarop beeldend kunstenaars gereageerd hebben op 9/11?
‘Ik denk dat 9/11 zozeer is verheven tot een apocalyptisch moment, tot een fetisj en zo moeilijk is te vatten in een gepast proces van rouw en herdenking, dat er nog steeds geen goed beeld is om dat in perspectief te plaatsen. Het feit dat er nog steeds geen adequaat monument is voor het World Trade Center, mag hiervoor symptomatisch heten. De pech om George W. Bush als president te hebben op het moment van de catastrofe, veroorzaakte de afgelopen zeven jaar bijna de teloorgang van de Amerikaanse grondwet, nog afgezien van de beschadiging van het imago in het buitenland van de Verenigde Staten als voorvechters van vooruitgang en vrede. Misschien had Karlheinz Stockhausen gelijk, en is het enige kunstwerk dat 9/11 voortbracht het afschuwelijke schouwspel zelf, “Lucifers meest grootse kunstwerk”. De interessante kunstwerken zijn voor mij diegenen die een poging doen de war on terror te ondermijnen. Opvallend wat dat betreft is de hoeveelheid kunstwerken en politieke beelden gebaseerd op de foto’s uit de Abu Ghraib-gevangenis, maar ook de pogingen van kunstenaars een gevoel van een democratische, publieke ruimte in het leven te roepen, en om in aansluiting daarop een gevoel van kritisch bewustzijn te bewerkstelligen.’
Ik neem aan dat u hiermee avant-gardistische perspectief op de rol van kunst onderschrijft: het is de taak van kunst om te herdenken en een kritische oppositie te voeren. Als iconoloog kan ik me voorstellen dat het ook juist interessant is te kijken naar alle verschillende manieren waarop beeldend kunstenaars en anderen de visuele en literaire ingrediënten van 9/11 en zijn nasleep hebben gebruikt.
‘Na de eerste receptie van de beelden van 9/11, was er een soort weerzin om dezelfde beelden eindeloos opnieuw te zien, met name die van de vallende lichamen. De visuele verschrikkingen van het moment waren zo overweldigend, dat de exploitatie ervan enigszins pornografisch werd. Bepaalde Amerikaanse politici die de beelden van 9/11 gebruikten voor eigen gewin hebben er een hoge prijs voor moeten betalen. Men vond het smakeloos en obsceen. Aan de andere kant, de term 9/11, en het spectrum van terreur op zich – een soort onzichtbare vijand die zich nergens bevindt en overal onverwacht kan toeslaan – dat noem ik een “beeldloos beeld”. Het voedt een naamloze vrees en bezorgdheid, die het tegendeel is van de invloed die vaak geassocieerd wordt met de esthetiek van het sublieme. Een van de meer geslepen politici, Bush’ adviseur Karl Rove, begreep dit heel goed en haalde Bush ertoe over het beeld van de terreur voortdurend op te roepen als een verbaal beeld dat gebruikt kon worden om een opschorting van de wetten te rechtvaardigen en de absolute macht voor de president te verkrijgen. Zoals veel kijkers van horrorfilms weten, hoe langer het monster buiten het beeld blijft, in de schaduw, hoe meer angst het veroorzaakt.’
W.J.T.Mitchell zal op dinsdag 28 oktober spreken over het thema 9/11 in relatie tot kunst en beeldcultuur in het kader van de lezingenreeks Now is the Time: Art and Theory in the 21st Century (Lutherse Kerk, Amsterdam, aanvang 20.00u). Voor meer info en reserveren zie: www.nowisthetime.nl
W.J.T.Mitchell zal op dinsdag 28 oktober spreken over het thema 9/11 in relatie tot kunst en beeldcultuur in het kader van de lezingenreeks Now is the Time: Art and Theory in the 21st Century (Lutherse Kerk, Amsterdam, aanvang 20.00u). Voor meer info en reserveren zie: www.nowisthetime.nl
Margriet Schavemaker