metropolis m

Beeld en schrijver
W.G. Sebald

Marcel van Eeden, kunstenaar, tekenaar, bekend van zijn getekende reconstructie van de wereld van zijn ouders, heeft op zijn weblog meerdere keren zijn bewondering uitgesproken voor de schrijver W.G. Sebald. Reden voor METROPOLIS M hem uit te nodigen om in de geest van Sebald een commentaar op diens historisch geïnspireerde oeuvre te schrijven.

De gehechtheid aan de herinnering, aan geschiedenis, is iets zeer menselijks. Daarmee vertel ik niets nieuws. Hele volkeren ontlenen er hun identiteit aan, en ook in de persoonlijke sfeer spelen herinnering en geschiedenis een belangrijke rol. Teksten en afbeeldingen zijn de materie waaruit de geschiedenis bestaat, misschien wel in gelijke mate. En hoewel ze eigenlijk net zo gemakkelijk te vervalsen zijn als teksten, lijken plaatjes en vooral foto’s toch authentieker. Afbeeldingen wekken de indruk meer bewijs te leveren.

Op internet zijn pornografische foto’s gewilder dan teksten van gelijke strekking. Plaatjes zijn echt. Ten minste, zo lijkt het. Misschien is het daarom dat W.G. Sebald zijn verhalen doorspekt met authentiek aandoende afbeeldingen. Dat is uitzonderlijk voor een schrijver. Het is een bekend gegeven dat Sebald zijn eigen voorgeschiedenis alleen uit plaatjes kende. Zijn vader heeft hem nooit iets over zijn belevenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog verteld. Sebald ontdekte het meeste pas na zijn dood in fotoalbums. De geschiedenis en de afbeelding groeiden uit tot een dubbele fascinatie voor hem, zo blijkt uit al zijn romans.

Over hoe belangrijk het geheugen voor een schrijver is heeft hij eens iets gezegd, in een interview voor The Guardian, kort voor zijn dood:

‘The moral backbone of literature is about that whole question of memory. To my mind it seems clear that those who have no memory have the much greater chance to lead happy lives. But it is something you cannot possibly escape: your psychological make-up is such that you are inclined to look back over your shoulder. Memory, even if you repress it, will come back at you and it will shape your life. Without memories there wouldn’t be any writing: the specific weight an image or phrase needs to get across to the reader can only come from things remembered – not from yesterday but from a long time ago.’(The Guardian, 21 December 2001)

Sebald lezend begrijp je dat het niet zonder reden is dat Mnemosyne, de Griekse godin, juist dichters een geheugen gaf om uit te kunnen putten. Het is niet toevallig dat Aby Warburg, kunsthistoricus en pionier van de iconologie aan het begin van de vorige eeuw, zijn grote plaatjes-plak-project naar de Griekse godin de Mnemosyne-atlas noemde. Wat betreft het obsessief in kaart brengen van de wereld die we kennen, doet Warburgs onderneming aan Sebald denken.

W.G. Sebald werd geboren in het Duitse plaatsje Wertach in 1944. Hij studeerde literatuurwetenschap en vertrok al in 1966 naar Engeland, om daar les te gaan geven. Pas veel later is hij gaan schrijven, altijd in het Duits. In 1990 verscheen zijn debuutroman Schwindel Gefühle. Hij overleed plotseling in 2001 bij een auto-ongeluk.

De romans van Sebald lijken realistische, autobiografische verslagen, maar hij hechtte zeer aan de term roman. Meer dan eens wees hij erop dat in zijn boeken de ik-figuur niet noodzakelijkerwijs samenvalt met de schrijver zelf. De verhalen bestaan uit opeenstapelingen van feiten, vaak gesitueerd rond een door de verteller al dan niet daadwerkelijk ondernomen reis. Dat Sebald enerzijds ontkent dat de in zijn romans beschreven gebeurtenissen ook echt hebben plaatsgevonden, en anderzijds steeds maar in de vorm van afbeeldingen bewijs aan blijft dragen, is op een vreemde manier met elkaar in tegenspraak. Het geeft de verhalen zelfs zo nu en dan iets spookachtigs. Want wat is nou waar, en wat niet? Soms gaat Sebald ineens diep in op een schijnbaar futiel onderwerp. Andere keren noemt hij slechts een paar globale feiten. Dit alles, zoals gezegd, doorspekt met plaatjes (foto’s, schema’s, plattegronden, entreebiljetten, rekeningen), wat als zodanig weer doet denken aan het klassieke reisplakboek. Sebalds gereis is trouwens een thema op zich. In zijn laatste roman Austerlitz komen bijvoorbeeld opvallend veel stations voor. Zelfs de naam van de hoofdpersoon verwijst naar een station en de verteller ontmoet de hoofdpersoon voor het eerst op het station in Antwerpen. Ook de eerdere romans spelen zich vaak af op stations.

‘De trein wisselde van spoor. De vlakke stralen van de ondergaande zon schenen door de coupé. Het meisje met het kleurige jack deed een boekenlegger in haar roman en ook de franciscaner non legde een groen lint in haar brevier. Allebei zaten zij nu achterover geleund midden in het stralende avondschijnsel, de een zoals ik mij voorstelde, met kortgeknipt haar onder haar witte kap, de ander omgeven door haar prachtig krullende haar. We rolden reeds de donkerte van het station binnen en werden allen in schaduwen veranderd. Langzaam liep de trein uit, luider en luider, tot het ondraaglijke toe, werd het gieren van de remmen, dat juist op zijn hoogtepunt plotseling ophield en direct overging in een volledige stilte, waarin na een paar seconden het onder het ijzeren gewelf golvende lawaai terug vloeide. Reddeloos verloren, zo voelde ik het, stond ik op het perron. Het meisje met het veelkleurige jack en de franciscaner non waren allang verdwenen. Welk verband bestaat er, vroeg ik mij, zoals ik me herinner, toen af en vraag ik mij nu weer af, tussen deze twee mooie lezeressen en de reusachtige, alles in Europa tot dan toe overtroevende constructie van dit stationsgebouw uit het jaar 1932, tussen de zogeheten stenen getuigen van de geschiedenis en datgene wat zich als een onduidelijk verlangen boven onze hoofden voortplant om ze te bevolken, de stoffige landstreken en de overstroomde velden van de toekomst. Ik wandelde met mijn tas over mijn schouder als laatste van de reizigers het perron af en kocht en plattegrond van de stad.’(Uit: Melancholische dwaalwegen, Amsterdam, 1992, pag. 87)

Sebald was een verwoed amateur fotograaf. Hij schijnt een zeer regelmatige klant van het universitaire kopieercentrum te zijn geweest, waar hij eindeloos foto’s en andere afbeeldingen verkleinde of vergrootte, misschien om ze in zijn manuscripten te plakken. In zijn vroege romans maakte hij nog vaak gebruik van plaatjes met een ruw, typisch gefotokopieerd uiterlijk.

Hoewel dus niet altijd duidelijk is wat er in de vertellingen op waarheid berust, en wat niet, is er een wezenlijk verschil in de behandeling van de verschillende soorten geschiedenis bij Sebald. Er zijn de feiten uit wat ik nu maar even wereldgeschiedenis noem, het collectief geheugen, en verhalen uit de persoonlijke geschiedenis, de petit histoire. Daar neemt Sebald veel meer vrijheid. Het is ook daar, waar zijn specifieke manier van geschiedschrijving (of geschiedvervalsing) het meest tot zijn recht komt. In plaats van wetenschappelijk is deze geschiedenis persoonlijk en zelfs emotioneel. Op reis zoekt Sebald in kleine boekhandels naar boeken met afbeeldingen of brochures van plaatselijk belang. Hij zoekt, zo lijkt het, vergeten geschiedenissen, om die weer nieuw leven in te blazen. Soms combineert hij aldus verhalen, die strikt genomen niet waar zijn, maar wel zijn opgebouwd uit componenten uit de werkelijkheid. Het toeval is daarbij heel belangrijk. In een interview vertelde hij hoe dat toeval bij hem werkt. Hij beschreef daarin hoe hij eens een boek las van Konrad Bayer, een avant-gardistische schrijver uit Oostenrijk.

In een voetnoot werd Georg Wilhelm Steiner genoemd, waarvan de initialen overeenkwamen met die van Sebald. Steiner bleek te zijn geboren in een stadje dat Sebalds moeder bezocht in 1943, toen ze zwanger was, omdat ze uit moest wijken voor de bombardementen op Neurenberg. Zo komt hij weer uit bij zijn voornaamste interesse: de Tweede Wereldoorlog. Hij stapelt zaken zonder enig verband op elkaar, waardoor aan het eind alles een verbinding lijkt aan te gaan met alles, en alles bij toeval lijkt te kloppen – met de nadruk op lijkt, want Sebald is niet te beroerd de zaak even later weer volledig onderuit te halen.

‘That process itself seems to be one that you described in the novel: something inexplicable occurs; we don’t really know what to make of it, but the fact that it does occur seems to carry enormous significance. “Yes. I think it’s this whole business of coincidence, which is very prominent in my writing. I hope it’s not obtrusive. But, you know, it does come up in the first book, in Vertigo, a good deal. I don’t particularly hold with parapsychological explanations of one kind or another, or Jungian theories about the subject. I find those rather tedious. But it seemed to me an instance that illustrates that we somehow need to make sense of our nonsensical existence. You meet somebody who has the same birthday as you, the odds are one in three hundred and sixty-five, not actually all that amazing. But if you like the person then immediately this takes on more… and so we build on it, and I think all our philosophical systems, all our systems of our creed, all constructions, even the technological worlds, are built in that way, in order to make some sort of sense, when there isn’t, as we all know” ‘.

(Uit: Joe Cuomo, ‘The Meaning of Coincidence. An interview with the writer W. G. Sebald’, The New Yorker, 3 september 2001)

De hoofdpersoon van zijn laatste grote roman Austerlitz is samengesteld uit verschillende personen. Het levensverhaal van één van hen zag hij toevallig in een documentaire op tv, een ander is een collega van hem. Een architectuurhistoricus, net als Austerlitz in de roman. Hij is het kind op het omslag van het boek.

Ik heb, zei Austerlitz, in feite nooit een klok gehad, geen hangklok en geen wekker, geen zakhorloge en al helemaal geen polshorloge. Ik heb een klok altijd iets belachelijks gevonden, iets fundamenteel leugenachtigs, misschien wel omdat ik mij, vanuit een innerlijke drang die ik zelf nooit heb begrepen, altijd heb verzet tegen de macht van de tijd en mij buiten het zogenaamde ‘tijdgebeuren’ heb geplaatst, in de hoop, zoals ik nu denk, zei Austerlitz, dat de tijd niet voorbij gaat, niet voorbij is, dat ik erachter terug kan gaan, dat alles daar net zo is als eerst of, beter gezegd, dat alle momenten van de tijd tegelijk naast elkaar bestaan, beter gezegd dat niets van wat de geschiedenis vertelt waar is, maar dat het gebeurde nog helemaal niet is gebeurd maar nu pas gebeurt, op het moment dat wij eraan denken, wat natuurlijk anderzijds het troosteloze vooruitzicht opent van een voortdurende ellende en een nooit eindigende pijn. – Het was tegen half vier ’s middags en de schemering daalde neer toen ik met Austerlitz de sterrenwacht verliet.(Uit: Austerlitz, Amsterdam, 2003, pag.117)

Marcel van Eeden

Recente artikelen