Beeldenstorm
Beeldenstorm
Artur Zmijewski over ‘Them’
Jouw projecten, die meestal de vorm van films aannemen, proberen vaak bestaande maatschappelijke mechanismen te analyseren, bijvoorbeeld in Repetition (2005) waarin je Professor Zimbardo’s beroemde gevangenisexperiment herhaalde. Voor de film Them (2007) te zien op de documenta, bracht je vertegenwoordigers van vier groepen bij elkaar: nationalisten, linkse mensen, katholieken en joden. Binnen deze gegeven context werden dit opeens extreme posities, omdat iedereen zich heel bewust met zijn of haar eigen groepering ging identificeren.
‘Joden vertegenwoordigen een minderheid in de Poolse samenleving, de meerderheid wordt gevormd door de katholieken. En die eisen het eigendomsrecht op het Poolse nationalisme op, ze zijn van mening dat zij daar de beste exponenten van zijn. Hun standpunten over sommige kwesties zoals abortus kunnen worden omschreven als ethisch fundamentalisme, een poging om een bipolaire ethiek te introduceren: goed versus kwaad. De mening van de meerderheid kan dus extreem zijn. De typische Pool is een radicale nationalist, terwijl de joden in Polen nogal vreedzaam en timide zijn – ze vormen een minderheid in een land dat wordt gedomineerd door een meerderheid die zich onwelwillend tegenover hen opstelt. Dus misschien is het een radicalisme van de angst. Tijdens discussies die in beeld gebracht zijn en in hun daden zijn de joden haast veranderd in pleitbezorgers van de katholieken en typisch Poolse Polen. Zo gedragen mensen zich die zwak staan. Ik moest ze er steeds op wijzen.’
Je gebruikte voor het werk Them een interessante techniek: je schiep een context waarbinnen groepen die normaal gesproken niet met elkaar communiceren, een interactie met elkaar moesten aangaan in de vorm van een ‘spel’ of ‘gesprek’ waarbij ze zich alleen van visuele expressiemiddelen mochten bedienen. Iedere groep moest een symbolisch wapen ontwerpen en dat werd op metersgroot papier getekend en geschilderd. Je verwijst hiermee indirect naar methoden die in de jaren zeventig werden ontwikkeld door kunstenaars als KwieKulik, Jan S. Wojciechowski, Gutt & Raniszewski, studenten van Oskar Hansen en Jerzy Jarnuskiewicz, die lesgaven aan de kunstacademie in Warschau. Jouw eigen leraar Grzegorz Kowalski gebruikte de methode zelfs in zijn les over ‘Publieke ruimte versus privé ruimte’. Maar er is een duidelijk verschil tussen hen en jou. Zij onderzochten beeldtaal op een mogelijke toepasbaarheid in verschillende openbare situaties. Ze wilden de resultaten van de experimenten in de kunst toepassen in de maatschappij, om zo de strenge hiërarchie binnen de totalitaire staat te ontwrichten. Jij gelooft dat mensen, ondanks het feit dat we in een beeldcultuur leven, louter door de taal van het beeld gemanipuleerd worden. Daarom richt jij je op het bestuderen van persoonlijke relaties en de emoties die daarmee gepaard gaan. Je introduceert de methode van non-verbale communicatie in het epicentrum van het culturele en politieke debat. Wat voor resultaten geeft dit?
‘De film Them laat een vorm van democratisering van het conflict zien. Politieke meningsverschillen worden gewoonlijk uitgespeeld binnen de elite: buitenstaanders blijven niet meer dan toeschouwers die tot passiviteit veroordeeld zijn. Ze hebben geen stem in het proces. Ze kunnen op straat demonstreren, maar het debat blijft onder de controle van de elite. In mijn actie of spel wordt het debat toegankelijk voor gewone mensen, ze worden acteurs die hun inzet uitspelen tegen die van anderen. En wat heel belangrijk is: ze doen dat in een symbolische taal, zo ga je op een “veilige”, maar ook heel intense manier het conflict aan. Een van de belangrijkste dingen gebeurde helemaal aan het begin: alle deelnemers aan het project gingen ermee akkoord dat anderen, met wie ze van mening verschilden, de symbolen die ze gemaakt hadden mochten veranderen, waarmee ze ingrepen in elkaar ideologische wereldbeeld.’
Het spel had een ‘open vorm’ maar was onderworpen aan bepaalde regels. Een ingreep was alleen toegestaan als dit ruimte schiep voor de ontwikkeling of het statement van de volgende speler/deelnemer. Werkte het naar verwachting?
‘Het is net zoiets als proberen de toekomst te voorspellen – in werkelijkheid leerden ze hoe ze het groepsproces konden beheersen met gebruikmaking van strenge spelregels. Ze weerspiegelden het beeld van een starre maatschappij van een éénpartijstaat waarin bijvoorbeeld de strijd om de macht, om het doordrukken van je eigen standpunt, gereduceerd wordt tot een achtergrondproces. In een groep speelt zich altijd een onderliggend proces af: de strijd om het leiderschap, een debat over wie er gelijk heeft. Maar ze zetten die processen helemaal stil met behulp van de regelgeving van de opdracht. De werkelijkheid van die spelletjes was net zo kunstmatig als de toenmalige maatschappelijke realiteit, waarin bepaalde vormen van activiteit op rantsoen waren.’
Maar het was ook interessant dat ze ondanks de formele regels, vaak juist intuïtief reageerden. Aan de ene kant probeerde men de communicatie afstandelijk te houden door zich te beroepen op de wetenschap, maar aan de andere kant regeerde de emotie. Jij plaatst deze methode in het epicentrum van het culturele conflict zodat men daadwerkelijk betrokken raakt bij de politiek.
‘Je kunt zeggen dat er in de jaren zeventig door kunstenaars veel geëxperimenteerd is, maar uiteindelijk vonden ze geen sociaalmaatschappelijke toepassing voor hun experimenten. Dat kun je ook voor kunst in haar algemeenheid stellen: kunst is een laboratorium, maar de resultaten van experimenten worden zelden op een grotere schaal toegepast, zoals in de wetenschap. In de wetenschap krijgen onderzoeksresultaten eerst een technologische toepassing en later worden ze op ruimere schaal toegepast. Bij de geesteswetenschappen zit het anders in elkaar. Die maken deel uit van een filosofisch “laboratorium” waarvan de resultaten worden toegepast in de politiek, in het manipuleren van de massa. De filosofie rechtvaardigt politieke beslissingen. Politieke filosofie is een weerspiegeling van de politiek. Dat is minder zichtbaar in de “zuivere” kunst. Waar wetenschap en filosofie “achtergronddiscussies” bij technologie en politiek, blijft de “zuivere” kunst een soort weeskind – we weten niet precies waarvan zij de achtergrond is.’
Volgens mij probeerden de kunstenaars uit de jaren zeventig hun methoden wel op brede schaal toe te passen. Ze probeerden zelfs de overheid voor zich te winnen en kwamen met specifieke voorstellen, die werden afgewezen omdat ze de bestaande orde, de hiërarchie van de maatschappelijke communicatie, ondermijnden. Jij bent nu al een tijdlang betrokken bij een nieuwe linkse beweging die, zoals iedere politieke formatie, macht wil om veranderingen tot stand te brengen. Hoe gaat het?
‘Ik weet niet wat het uiteindelijke doel van deze beweging is. Maar we hebben geen interesse in het opeisen van een comfortabele macht voor onszelf. Er bestaat een breder model van politisering: politiek als communicatieterrein, als een manier om je standpunten in het publieke domein te promoten. Zo kan politiek of politisering in dit geval worden begrepen, als een gemeenschappelijke ruimte voor veel mensen waarin ze hun behoeften kunnen uiten en ernaar streven deze te bevredigen.’
Maar kunst is iets marginaals, terwijl politiek de aandacht trekt van iedereen. Ik heb het niet over comfortabele baantjes in de regering maar over effectiviteit, over echte, meetbare resultaten. Politiek is een spel, een terrein voor manipulatie, voor het uitoefenen van invloed.
‘Politiek is de visualisering van een krachtenveld, binnen dit veld vindt de strijd plaats voor het realiseren van een bepaald staatsmodel, van economische relaties, culturele regelgeving en zo meer. En de politiek hoeft er niet zo uit te zien als nu in Polen het geval is. Ik krijg de indruk dat Poolse politici het onaangename beeld van de politiek opzettelijk benadrukken om potentiële rivalen te ontmoedigen. Wie zou er nou ooit betrokken willen raken bij zoiets smerigs als de politiek wanneer die gebaseerd is op manipulatie, hoon en minachting? Maar je hoeft niet iedereen buiten je eigen partij de vijand te noemen. Misschien kun je ze zelfs vrienden noemen.’
Hoe verander je dat? Denk je dat jouw kunstwerken iets kunnen veranderen? Zie je enig resultaat van je artistieke acties?
‘Ik heb gezocht naar bewijs voor de effectiviteit van de kunst. Als bijvoorbeeld een radicale, culturele stelling die door een kunstenaar naar voren wordt gebracht in de vorm van een visuele actie, het publiek niet meer op de stang jaagt en geen controverse oproept, betekent dat de boodschap gemeengoed geworden en onderdeel is geworden van de kennis van de elite, of zelfs een algemeen geldige kennis. Waarmee is bewezen dat de boodschap doorgekomen is.’
Misschien is de boodschap gewoon genegeerd?
‘Nou nee, want de boodschap heeft beroering veroorzaakt, is overgebracht en ontvangen. Wíj vormen ons een beeld van de wereld. Er bestaat geen objectieve realiteit waar we allemaal deel vanuit maken. In plaats daarvan construeren we een beeld van de werkelijkheid, maken onze eigen verhalen, groot of klein, en vertellen ze aan elkaar. In feite zijn dat de beelden die we van de werkelijkheid hebben: de intersubjectiviteit waar we allemaal deel van uitmaken. Het bijstellen van dit beeld, er dingen aan toevoegen of je eigen verhalen creëren, zoals het geval is in kunst en literatuur, betekent het veranderen van de vorm van de werkelijkheid inclusief de politieke. Je beïnvloedt hoe mensen elkaar bekijken, wat ze beschouwen als de belangrijkste problemen die moeten worden opgelost en welke al opgelost zijn, in wat voor wereld ze willen leven. Je kunt dus invloed hebben op het wereldbeeld waarvoor mensen zullen kiezen.’
Heb je nagedacht over de overtuigingskracht van kunst en de tactieken en middelen die ze aanwendt? Reclame, politiek en zelfs de wetenschap maken er op steeds geraffineerdere manieren gebruik van.
‘Reclame is een manipulatieve beeldtaal die ons wil laten geloven dat een bepaald product beter is dan alle andere. Commentatoren in de pers gebruiken taal die bedoeld is om de lezer de standpunten van de auteur te laten accepteren. Als de kunst haar boodschap te direct maakt, loopt zij het risico ervan beschuldigd te worden te journalistiek te zijn en zich over te geven aan bepaalde behoeften, aan politiek. Ze zeggen wel eens dat kunst op haar best is als ze dubbelzinnige boodschappen geeft en zich verre houdt van de politieke actualiteit – dat zijn volgens de critici de noodzakelijke voorwaarden waaronder een Werk kan worden gecreëerd. Maar er blijft één vraag over: is het niet zo dat het creëren van het Werk iets is waar alleen de critici in geïnteresseerd zijn, en niet de kunstenaars? Het is een van de manieren om kunstenaars onder de duim te houden. Naar mijn mening verliezen werken snel hun waarde – zowel die om redenen van actualiteit zijn gemaakt als die zich bezighouden met “de meest ontroerende momenten van het menselijk bestaan”. Maar de plicht om ze te maken voldoet aan het beeld van artistieke activiteit dat door de critici is geaccepteerd. Ik denk dat de kracht van de overreding in feite een instrument van de hoge kunst is, alleen is deze vertroebeld door de schijnbare veelheid aan interpretaties. Er zijn twee manieren: je presenteert een boodschap zo dubbelzinnig dat de kijker in verwarring raakt, of je vertelt het zo duidelijk, bent zo openlijk kritisch over een bepaald aspect van de werkelijkheid, dat het direct kan worden begrepen. Dat kun je overreding noemen; het bij de beschouwer creëren van een kritische houding ten aanzien van het gegeven verschijnsel. Kunstenaars willen dit aspect van hun artistieke taal, dat ze zich echt iets aantrekken van bepaalde zaken in de werkelijkheid, liever verbergen. Maar ik vind het goed als kunst probeert verandering te bewerkstelligen, als zij ergens voor vecht, ergens naar streeft, als er diverse posities in het geding zijn.’
Reclame en propaganda beïnvloeden emoties door een verlangen op te roepen. Jouw films roepen ook emoties op, maar op een heel andere manier. In plaats van verlangens op te wekken veroorzaken ze een cognitieve schok. Op een eenvoudige en pretentieloze manier laat je dingen zien die gewoonlijk verborgen blijven: ongelijkheid, angst voor ziekte, angst voor anderen, pijn, conformisme, allerlei conflicten en heel recent, in de serie Selected Works (1998 – 2003), ook het dagelijks leven van de leden van de ‘onderklasse’, het oninteressante leven van ‘onzichtbare’ mensen.
‘Dat is de bedoeling van de kunst. Dat is al heel lang zo. Het tonen van wat verborgen is.’
Was het doel van kunst niet eeuwenlang verleiding, het opwekken van verlangen?
‘Om te verleiden door middel van vorm? Laten we niet vergeten dat vorm, zoals Slavoj Žižek schreef, een rare lokeend is. Tenminste sinds Gustav Courbet, sinds het moment waarop de kunst kritiek op de hiërarchische maatschappij formuleerde, is de kunstenaar in staat geweest om op een veilige manier de autoriteiten te bekritiseren. Hij of zij is daartoe in feite verplicht.’
Alleen gebruiken de autoriteiten zulke kritiek als een soort vijgenblad. De kunstenaar heeft de functie van hofnar: hij mag kritiek leveren omdat de kunst niet serieus wordt genomen.
‘Dat berust op een al lang bestaand verbond tussen kunst en autoriteit. “De heerser zegt niet meer: Je moet net zo denken als ik of sterven. Hij zegt: Het staat je vrij om niet te denken zoals ik; je leven, je bezittingen, blijven allemaal van jou, maar van nu af aan ben je een vreemdeling in ons midden.”( M. Horkheimer, T.W. Adorno, Dialectiek van de Verlichting). Dat is een hoge prijs: de kunst werd uitgesloten van het krachtenspel dat de wereld kan veranderen.’
Tegelijkertijd ondermijnen sommige artistieke acties de algemene status quo en hebben echte consequenties. We hebben in Polen veel gevallen meegemaakt waarin gereageerd werd op acties van kunstenaars, maar schokkender dan de grensoverschrijdingen van kunstenaars waren de reacties erop van onder anderen politici – zoals in het geval van Maurizio Cattelans La Nona Ora, Piotr Uklánski’s The Nazis of Dorota Nieznalska’s Passion. Het is interessant dat de kunst aan de ene kant in staat is om gevoelige plekken te raken en een publieke discussie entameert, terwijl ze anderzijds door de populisten op cynische wijze wordt geëxploiteerd en behandeld als een zondebok. Men toont zich verontwaardigd omdat iemand hun heilige symbolen heeft beledigd.
‘Ze hebben het recht om dat te denken. Het bevestigt slechts de gevoeligheid van het symbolische weefsel waarin de maatschappij verstrengeld zit en dat is, paradoxaal genoeg, een goed teken. Dat is in wezen waar we op inzetten: actie die een reactie oproept.’
En hoe moeten kunstenaars op zoiets reageren? Door een nieuw werk te maken?
‘Door een voorzet te geven, door het werk zelf te gaan gebruiken voor politieke doeleinden en de eerste zet te doen. De kunstenaar neemt zich voor een spel te spelen op zijn eigen voorwaarden: door het gebruik van visuele taal en het bekritiseren van bepaalde verschijnselen door middel van beelden. Zoals Dorota Nieznalska dat deed, in haar geval betrof het een kritiek op het patriarchale systeem en in het geval van Daniel Olbrychski, die ik zeer bewonder.’
Dit moeten we even uitleggen. Daniel Olbrychski was een acteur, een van zijn beroemdste rollen was die van een ridder die tegen de Zweden vocht toen deze Polen binnenvielen in de zeventiende eeuw. Olbrychski ging met een sabel in zijn hand de Zachęta Gallery in Warschau binnen, waar op dat moment de tentoonstelling The Nazis van Piotr Uklánski te zien was, en reet het portret van hemzelf in nazi-uniform aan flarden met een sabel. [Voor de tentoonstelling The Nazis reproduceerde Piotr Uklánski de afbeeldingen van alle acteurs die ooit een Nazi hadden gespeeld in Hollywoodfilms, waaronder Daniel Olbrychski, Red.] Dat was zijn reactie binnen een proces van ‘communiceren met beelden’.
‘In het geval van The Nazis, provoceerde Uklánski bewust door het taboe van de identificatie van de acteur met zijn personage, met voeten te treden. Olbrychski reageerde op deze agressieve daad door er een andere agressieve daad tegenover te stellen: het betreden van een galerie en het vernietigen van een kunstwerk, wat ook een taboe is. In het geval van Dorota Nieznalska lag het anders. Zij werd niet met gelijke middelen bevochten; men gebruikte een ander veel machtiger taal tegen haar: de taal van de wet. En dat is het probleem, want de fundamentalisten kiezen er niet voor om op kunstenaars te reageren in de taal van het beeld. Men gebruikt juist de eigen middelen en taal. En dat maakt dat een kunstenaar ook in staat moet zijn binnen een ander veld te opereren, en zichzelf staande moet zien te houden in zo’n situatie.’
Jouw film KR WP (2000/2001) doorbreekt taboes en begeeft zich duidelijk op glad ijs omdat ze over het leger gaat, wat als een onaantastbaar instituut wordt beschouwd. Het leger wordt beschouwd als hiërarchische machine met gehoorzaamheid als essentie, een machine waarin attributen en symbolen een bijzondere rol spelen. Maar jouw film gaat ook over mannelijkheid en het lichaam, over de fragiliteit van het mannelijk lichaam dat door het uniform bedekt wordt, en over de objectivering ervan. In KR WP leg jij deze aspecten letterlijk bloot. Je had heftige reacties op je film kunnen krijgen. Heb je nagedacht over een verdediging op de kritiek voordat je de film vertoonde?
‘Ja, ik was in staat om mezelf te verdedigen. Ik heb tenminste twee interviews gegeven voor de radio. Misschien hadden die een afkoelend effect op het leger. Maar de situatie was ook anders dan in het geval van Dorota Nieznalska. Het leger zou zichzelf bovendien belachelijk gemaakt hebben als ze hadden geprobeerd om me wegens laster te vervolgen. Het is een speciaal proces van aanpassing dat de kunst heeft ondergaan, het ontwikkelen van verborgen verdedigingsmechanismen. Een insect kan onsmakelijk of giftig zijn, wat je niet op het eerste gezicht kunt zien, maar als een dier het opeet zal hij het uitkotsen of sterven. Datzelfde geldt voor de kunst – het is een slappe discussie. De zwakheid is onder meer het gevolg van het feit dat kunst wordt geassocieerd met vrouwelijkheid omdat het middelen gebruikt die aan vrouwen worden toegeschreven: emoties, gevoelens, fantasie, enzovoorts. En toch leven we in een laatmoderne tijd – gedomineerd door rationaliteit, logica en technologie. De postmoderniteit, dat wil in het algemeen gesproken zeggen de kritiek op de moderniteit, is nog niet begonnen. Een van de symptomen daarvan is de marginalisering van de kunst. Er bestaat een werk van Edward Krasiński: een naakt meisje ingepakt in een grote hoeveelheid blauwe tape. Als je Krasiński wilt kapot maken kun je cynisch zeggen dat het pure kinderporno is. Er zijn mensen die zulke veroordelingen graag in het openbaar uitspreken. Dat is iets waar je niet veel aan kunt doen: het cynisme van mensen in reactie op een werk kan de context, inhoud en betekenis ervan volledig negeren.’
Michał Woliński