metropolis m

Beste Thomas,

Of ik geen valse vrienden heb, vroeg Cees Nooteboom mij laatst, toen hij hoorde dat ik in Duitsland woon. Omdat het nu net is alsof ik Cees Nooteboom goed ken, en omdat ik dat best zou willen, zal ik verder niet uitleggen onder welke omstandigheden we elkaar spraken.

‘Valse vrienden?’ liet ik me geschokt ontvallen.

Ik hoop dat je het me niet kwalijk neemt dat ik – voordat ik begreep dat Nooteboom doelde op onbewuste Duitse invloeden op mijn taalgebruik – onmiddellijk aan jou moest denken. Omdat ik je door je gedichten, en door de manier waarop je in het leven stond, beschouw als vriend. En omdat ik weet dat dit geloven een vorm van vervalsen is.

Jij hebt mijn belangstelling gewekt voor vervalsing en valsheid met betrekking tot beeldende kunst – en of zoiets wel bestaat in wat a priori ‘gemaakt’ is. Je bent niet zozeer een valse vriend als wel een vriend in valsheid, realiseer ik me nu. ‘Thomas Chatterton (20 November 1752 – 24 August 1770) was an English poet and forger of pseudo-medieval poetry’, valt op Wikipedia over je te lezen. Je was nog geen twaalf toen je de dialoog Elinoure and Juga schreef. Wat bracht je ertoe te doen alsof dit het werk was van een vijftiende-eeuwse dichter? Werd je eenzaamheid groter of kleiner toen je omgeving meeging in jouw fantasie? Het moet schokkend zijn geweest dat men je geloofde. Nog schokkender was het wellicht dat je op zeventienjarige leeftijd werd ontmaskerd als forger. Men nam je niet meer serieus. Pleegde je daarom zelfmoord?

Tegenwoordig zou jouw mystificatie eerder vragen oproepen over de rol van de auteur, auteurschap en de eis van authenticiteit, die ons kijken en denken drijft. Deze kwesties houden me bezig sinds ik een vreemd element ontdekte op een foto van je geboortehuis in Bristol. Ik zou dit aan je willen voorleggen. Omdat ik geloof dat het iets te maken heeft met wie jij was, of wie ik denk dat jij was, hoe jij je aan anderen voordeed – een mengeling die vermoedelijk je identiteit bepaalt. Ik bedoel: Shelley bezingt je op een andere manier dan Wordsworth, en Coleridge zet een ander beeld van je neer dan Ackroyd dat onlangs gedaan heeft. Hun gedichten en verhalen, hoe verschillend ook, hebben met elkaar gemeen dat ze een verlangen tonen naar authenticiteit, of moet ik geschiedschrijving zeggen – een verlangen dat onherroepelijk leidt tot het vervalsen van de werkelijkheid.

Direct naast het huis waar jij woonde, staat de façade van een gebouw. En niet meer dan die façade. Het is een vreemde ervaring om vanaf de straat door de ramen naar buiten te kijken. Het is alsof het gebouw achter de gevel is weggevaagd. Niemand weet precies hoe de façade hier na jouw dood terecht is gekomen. Het is een restvorm van een elders neergehaald schoolgebouw, waar je vader heeft lesgegeven en waar jij zelf naar toe ging. Beschouw je de façade als monument voor jezelf?

Een bezoeker kan min of meer zien wat jij hebt gezien. Maar wie net onder de verkeerde hoek naar jouw wereld kijkt, ziet dat er een verraderlijke wand staat. Hij zou zo om kunnen klappen. Het is alsof er een fast-forward-blik, of een hoekig soort flashbackperspectief uit jouw leven is nagebootst. Of moet ik het oppervlakkige gebouw zien als symbool voor hoe men met jou is omgegaan? Heb je wel bestaan, vraag ik me af wanneer ik naar de constructie kijk die jouw geboortegrond heet.

De situatie rond je huis is te zien als een kunstwerk dat commentaar levert op het theatrale, of de mise-en-scène van jouw leven en je spectaculaire sterfbed. (Wat ben jij voorbeeldig doodgegaan.) Heb je ons bewust een onvoltooid, versnipperd gedicht nagelaten? De ruimte in de weggevallen zinsneden is als de platte gevel die alleen de suggestie van een bouwwerk geeft. Alles wat we hier invullen is vals. Vervalst. Gemaakt. Of: van een meesterlijke verbeelding. Wat denk jij?

Ik hoor van je.

In eeuwige vriendschap,

Maria Barnas

Maria Barnas

Recente artikelen