metropolis m

Biënnales in Azië [deel 1] Singapore

Singapore moet zo ongeveer een van de laatste grote steden zij geweest die nog geen eigen biënnale had. Maar de stad is overstag. Afgelopen september lanceerde de stadstaat zijn eerste editie, met als thema ‘geloof’. De timing was slim. De opening vond plaats vlak voor de jaarlijkse vergadering van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank.

Singapore maakt deel uit van de Zuidoost-Aziatische regio; het is een immigratieland waar uiteenlopende rassen, culturen en religies conflictloos samenleven. Ik denk dat Singapore daar als jong land trots op is en een weloverwogen keuze maakte om de Biënnale naar voren te schuiven als platform voor de meest actuele en brandende kwestie van dit moment in internationaal opzicht: fundamentalisme en onzekerheid als tegenstrijdige keerzijden van het geloof. Met een eigenzinnige lijst van 95 deelnemende kunstenaars, waarvan meer dan de helft afkomstig uit Zuid- en Zuidoost Azië, biedt de biënnale een goed en exemplarisch overzicht van kunstenaars uit de regio. Bovendien – en dat is belangrijk – werd zo de flexibele identiteit van Singapore (een land van ongeveer 41 jaar oud) op de kaart gezet en bekrachtigd, niet alleen als een centraal gelegen economische, maar ook als culturele haven, die de regio in de staat stelt om te communiceren met de rest van de wereld.

De Japanse artistiek directeur Fumio Nanjo en zijn team van curatoren maakten een nogal opmerkelijke keuze voor de tentoonstellingslocaties. Ze selecteerden zeven ‘actuele’ grote religieuze locaties, waaronder een kerk, een tempel, een moskee en een synagoge, als tentoonstellingsruimten. Hun missie was om kunst dichter bij de (religieuze) gelovigen te brengen, of om het anders uit te drukken, om een ontmoeting tussen kunst en religie te entameren. Het resultaat hiervan is echter nogal discutabel. Voor de meeste gelovigen zal kunst onbegrijpelijk zijn of overkomen als een spectaculair, pseudo-religieus na-apen. Neem de Lotus Mantra van Charwei Tsai in de Kwam Im Thon Hood Cho-tempel. Te zien zijn lotusbladeren en -bloemen waarop heel klein Chinese teksten over het boeddhisme zijn geschreven. Of Yayoi Kusama’s Ladder to Heaven in de Sri Krishnan-tempel, een installatie van kabels waarin gebruik wordt gemaakt van een optische illusie om de indruk van een oneindig lange ladder te geven, schitterend in het donker.

Op zijn best kan alles bij elkaar voor de gelovigen niet meer dan een tijdelijk, in het oog springend ‘het netvlies bedienend servicepakket’ zijn. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, zoals de vlekkerige ingrepen van de Pakistaanse kunstenaar Imran Qureshi in slamitische patronen op de muren in de Sultan Moskee, dat een buitengewoon verfijnde, subtiele toespeling biedt op de vraag hoe ver een ‘blasfemische’ daad kan gaan. Het brechtiaanse vervreemdingseffect, dat werd veroorzaakt door het vertonen van devote rituelen en beeldende ambiance op religieuze plekken, was inspirerend, of dat nu de bedoeling was of niet.

Toch was het teleurstellend dat sommige kunstwerken de religie leken te willen ‘vervangen’. Met name de tentoonstelling in het Nationaal Museum van Singapore diende als een ‘heiligdom’ voor het presenteren van sublieme installaties van Mario Mori en Carsten Nicolai. Daarbij kunnen het geschilderde zelfportret van Chatchai Puipia, die het beeld van de lijdende Jezus gebruikte, of Hiroshi Sugimoto’s zwart-witfoto van een sculpturale, wassen representatie van Het laatste avondmaal van Leonardo Da Vinci, de toets der kritiek niet doorstaan. Bekeken tegen de achtergrond van meer recente, actuele vormen van iconoclasme, miste ik in de geselecteerde kunst een meer weloverwogen, sobere of ironische benadering. Liever dan dat de werken ontzag opriepen, had ik behoefte aan een gevoel van twijfel en onzekerheid, werken met een ironische ondertoon en verborgen inhoud, die zich juist veel langzamer ontsluiten.

Toch was het niet zo dat de Biënnale dit soort visies helemaal niet uitdroeg. De eclectische en veelomvattende lijst van bijna tweehonderd kunstwerken kan niet anders dan bedoeld zijn om verschillende standpunten en verwachtingen ten aanzien van de kunst en deze Biënnale aan te bieden. Over het naïeve idee van diversiteit, zoals dat tot uiting komt in Hossein Golba’s in goud geschreven werk Diversity is Value, was ik niet zo te spreken. Daarentegen maakte Otto Karvonens visuele index van objecten die deel uitmaken van godsdienstoefeningen, afgewisseld met korte natuurbeelden, alledaagse voorwerpen voor verschillende etnisch goden, wel indruk. Ik vond dat The Myth of Sisyphus, een video van Thomás Ochoa, een zinvolle dialoog wist op te roepen over de verhouding tussen geloof en radicale acties. Het werk bestaat uit een reeks gesprekken van mensen in de straten van Marrakech en Zürich over de laatste gedachten van een zelfmoordterrorist. Op twee beeldschermen passeren verschillende opvattingen over de waarde van het leven de revue die – en dat is belangrijk – verdergaan dan de gebruikelijke dichotomie tussen westers en niet-westers. Er waren ook subversieve tekeningen van Julio César Morales, achter zachte en lieflijke aquarellijnen gingen levensgevaarlijke tactieken schuil om je te verbergen tijdens oversteken van de grens tussen de VS en Mexico. Deze tekeningen confronteren je met hoe de fundamenten van het leven gesloopt kunnen worden, terwijl het geloof in een beter leven stand houdt. The Reading Room: Snakes and Mics and 1000 Shivas van Jagath Weerasinghe uit Colombo in Sri Lanka, een allegorische installatie met lege boeken en schilderijen, zinspeelt op de politieke manipulatie van het geloof.

Ook al raak je door sommige aspecten van de biënnale ontmoedigd, als geheel draagt het wel een verhaal uit. Toch is diversiteit omwille van de diversiteit tamelijk nutteloos, zeker gezien het lawaai dat een megamanifestatie als deze toch al met zich meebrengt. En de bedoeling was natuurlijk dat deze biënnale twijfels op zou roepen over geloofssystemen, niet over zichzelf.

Binna Choi

Recente artikelen