Brussels lef
Brussels lef
Over de scheidslijn tussen strips en kunst
In de wereld van de strip bestaat er nog altijd een duidelijk onderscheid tussen de humoristische, anekdotische strips en de meer experimentele niche van het beeldverhaal. Als het aan recensent en tentoonstellingsmaker Joost Pollmann ligt, is het tijd de grenzen tussen de genres op te heffen.
Brussel telt twee kunstacademies, de francofone Saint-Luc en de Nederlandstalige Sint-Lukas. Beide academies leveren onder meer striptekenaars af, elk van een totaal ander soort. Grosso modo: de noordelijken zijn anekdotisch ingesteld, humoristisch en aards, de zuidelijken zijn veel experimenteler in hun verteltrant, serieus en spiritueel. Over die kloof wil ik het hier hebben.
Eind vorig jaar stond het bezoek aan meerdere Waalse tekenaarscollectieven op mijn programma. Brussel huisvest er maar liefst drie, die leven en werken zoals wij dat kennen van onze kunstenaarsinitiatieven, dus slecht verwarmd in verwaarloosde gebouwen, maar met voldoende elan om de kou te verdragen. Ze heten Le Frémok, L’Employé du Moi en La 5e Couche. De eerste is de grootste en bekendste, voortgekomen uit een fusie van het Parijse Amok met het Brusselse Fréon. In zekere zin is de Belgische basis van dit kunstenaarsgezelschap willekeurig, want de tientallen boeken die Frémok heeft gepubliceerd zijn samengesteld door tekenaars, fotografen en vormgevers uit vele landen, tot Noord-Afrika aan toe. De blik is daarbij voornamelijk zuidwaarts gericht, al wordt er incidenteel ook werk gepubliceerd uit Finland (van Marko Turunen) en uit Nederland (van Stefan van Dinther). Die oriëntatie heeft te maken met mentaliteit. In het noorden, lijkt wel, heerst gêne over het vertoon van kwetsbaarheid en wordt de verbeelding van een poëtisch levensgevoel al snel aanstellerij gevonden. In Brussel heeft men van die schaamte geen last en wordt meer geëxperimenteerd.
Zo heeft Frémok-oprichter Thierry van Hasselt samen met danseres Karine Ponties het project Brutalis gedaan, bestaande uit een choreografie en animaties die worden geprojecteerd op een podium. De tweede en de derde dimensie wisselen elkaar daarbij voortdurend af. In het laatste stadium van de 55 minuten durende voorstelling, toont de projectie omberkleurige, geschilderde landschappen die organisch in elkaar overgaan. Er ligt een donker kostuum roerloos in de kolkende verftoetsen, totdat een danser langzaam het podium opschuift en het pak aantrekt. Van Hasselt heeft de geschilderde lichamen en landschappen ook in een boek vastgelegd, dat weer is uitgegeven door Frémok: ‘Na het zien van de voorstelling, verlengt het lezen van het boek de intimiteit met de danser.’ Met ‘strip’ in de vertrouwde betekenis heeft dit mediumoverschrijdende project niet veel te maken.
Ook de andere groepen overschrijden met hun activiteiten de grenzen van het beeldverhaal. Bij La 5e Couche was ik uitgenodigd een redactievergadering bij te wonen. Tot mijn verbazing werd het woord vrijwel uitsluitend gevoerd door Laurent d’Ursel, wiens experimenten vooral tekstueel en conceptueel van aard zijn. Toch wordt zijn werk uitgegeven bij een tekenaarsclub. En ook L’Employé du Moi is actief met grensoverschrijdende projecten, zoals de website www.40075km-comics.net waarop belangstellenden uit de hele wereld een reisverhaal kunnen plaatsen. De getekende reis mag zowel in de fysieke werkelijkheid als in het eigen hoofd gemaakt zijn, als er maar een route wordt afgelegd.
Enkele jaren geleden heeft kunstenaar Juan d’Oultremont een woord bedacht waarmee de haat-liefdeverhouding van Brusselaars tot hun eigen stad kan worden uitgedrukt: Abruxellation, wat je kunt vertalen als Verbrusseling. D‘Oultremont wilde dit woord per se in het woordenboek hebben en nodigde kunstenaars, architecten, schrijvers, muzikanten en anderen uit het woord zoveel mogelijk in het openbaar te gebruiken. L’Employé du Moi haakte aan en liet zes tekenaars een strip maken over hun relatie met de stad, gebundeld in een boekje dat natuurlijk Abruxellation heet.
Zoals gezegd leveren de Saint-Luc en de Sint-Lukas volstrekt verschillende tekenaars af. De belangrijkste docenten aan de Vlaamse kant zijn de stripmakers Nix en Johan de Moor, die het afgelopen jaar samen met hun studenten het album Bruxxxel Noord hebben geproduceerd, waarin een avontuurlijk verhaal staat over de hoerenbuurt vlakbij de academie. Zou dit boek aan de francofone kant zijn gemaakt, dan zou de aanpak niet episch maar lyrisch zijn geweest, niet verhalend maar verhullend. Niet full colour, maar zwartwit. En dat laatste heeft niet alleen met geld te maken. Zoals zwartwit in film en fotografie lange tijd artistieker werd gevonden dan kleur, zo is dat ook in de stripwereld.
Het beeldverhaal in Nederland volgt geheel de Vlaamse en anekdotische trend, waarbij een grote rol is weggelegd voor (absurde) humor. Niks mis mee, maar tekenaars met een brandende kwestie zijn schaars en vormexperimenten zijn zeldzaam, en dat in een tijd dat de graphic novel een stormachtige opkomst maakt. De avant-garde van het beeldverhaal bevindt zich wat dat betreft tweehonderd kilometer naar het zuiden. Natuurlijk lopen er in Nederland wel degelijk tekenaars rond die grensverleggende beeldverhalen maken, maar ze vallen niet binnen het blikveld van de stripwereld en daarom lijkt het of ze niet bestaan. Toine Moerbeek, Maria Zalinska, Witte Wartena: zij bewijzen dat pogingen tot integratie kansloos zijn zodra het idioom van de tekenaar te sterk afwijkt van wat men gewend is. En dat verschijnsel beperkt zich niet tot de stripwereld alleen. Sinds 2001 organiseert het kunstenaarsinitiatief Nieuwe Vide te Haarlem de tentoonstellingenreeks Lopend Beeld over nieuwe vormen van animatie.
Er is werk getoond van onder anderen Arno Coenen, Francien van Everdingen, Yvonne Fontijne, Jola Hesselberth, Han Hoogerbrugge, Jan Robert Leegte, Peter Luining, Nils Mühlenbruch, Eric Olofsen, Persijn en Broersen en Peter Struycken. Vreemd genoeg is de belangstelling van het NIAF (Nederlands Instituut voor de Animatiefilm) en het HAFF (Holland Animation Film Festival) gering tot non-existent. Waarom worden de scheidslijnen zo strak getrokken?
De tijd dat er in alle ernst onderscheid gemaakt kon worden tussen elitaire en populaire kunst is voorbij, tentoonstellingsmakers brengen dit allang in de praktijk. Juist daarom is het vreemd dat mensen die werkzaam zijn in hetzelfde medium – strip en beeldverhaal, tekenfilm en animatie, grafiek en kunst op papier – elkaar met wantrouwen of onverschilligheid bejegenen, in plaats van elkaar te inspireren en te informeren. Om bij mijn eigen stiel te blijven: dus, stripmakers van de Lage Landen, maak contact met uw kunstbroeders!
Brusselse tekenaarscollectieven:
www.5c.bewww.fremok.orgwww.employe-du-moi.org
Haarlemse Stripdagen 2006
3 en 4 juni, Haarlem
Joost Pollmann