Burgerlijk en subversief
Burgerlijk en subversief
Kunstenaars grijpen terug op
de traditionele avant-garde
Sinds enige tijd is er veel te doen over de vermeende neo-romantische tendensen in de kunst. In het Van Abbemuseum probeert curator Phillip van den Bossche de discussie naar een hoger niveau te tillen door in een tentoonstelling de subversieve kwaliteit van deze op het oog zo brave en burgerlijke kunst te belichten.
Om te beginnen wil ik je iets vragen over de titel van de tentoonstelling De subversieve charme van de bourgeoisie. Is die vorm van subversiviteit te vergelijken met die van het abstract-expressionisme, zoals beschreven door de kunsthistoricus David Craven? Hij betoogt dat ‘het abstract-expressionisme een subversieve werking kreeg, zonder dat aangegeven kan worden of de kunst zelf subversief is’. Gregor Jansen beweert in Metropolis M 4/2005 dat ‘een vergelijkbaar argument geldig lijkt bij de politisering van de huidige formalistische kunst’. Hoe zie jij dat?
‘Dat is een ingewikkelde vraag. Voor mij is het gewoon maar een titel, niet meer. Hij verwijst naar de film van Luis Buñuel: Le charme discret de la Bourgeoisie (1972). De hele film lang probeert een groep aristocraten met elkaar te gaan eten, maar telkens komt er iets tussen, wat tot een aaneenschakeling van tragikomische scenes leidt. Buñuels film was gemaakt als een rechtstreekse aanval op de bourgeoisie, vanuit een marxistisch oogpunt. Zo’n aanval is nu niet meer nodig. In mijn tentoonstelling wil ik een aantal kunstenaars bij elkaar brengen die vaak ‘neo-romantici’ worden genoemd, waar ik het niet mee eens ben. Ons denken wordt nog steeds grotendeels bepaald door het denken in contrasten uit de romantiek, dus kan elke kunstenaar wel romantisch of ‘neo-romantisch’ genoemd worden. Ik wil een antiromantiek-tentoonstelling maken en me afvragen waar het wel om gaat in de hedendaagse kunst. Ik wil onderzoeken wat het betekent dat een grote groep kunstenaars, zeker de vijftien van deze tentoonstelling, op de een of andere manier in hun werk verwijst naar een periode die ik grofweg situeer rond 1900-1930. Een periode waarin het dadaïsme, het constructivisme en het surrealisme elkaar lijken op te volgen. Normaliter zien we deze stromingen vanuit een kunsthistorische hoek als breuken, die ideologisch ver uit elkaar liggen en nooit met elkaar vermengd dienen te worden. Veel hedendaagse kunstenaars die mij interesseren, vermengen die tendensen wel. Mijn centrale vraag werd: wat betekent het dat in die periode, maar ook nu, zaken die ogenschijnlijk zo verschillend lijken in feite vrij dicht bij elkaar liggen? Bij mijn onderzoek vond ik toevallig een foto, die nu een grote rol in de tentoonstelling speelt. De foto toont Theo en Nellie van Doesburg en een derde onbekende, die me erg aanstond vanwege zijn dandyachtige uiterlijk. Het bleek E.L.T. Mesens te zijn, componist, kunstenaar en curator, die al op zijn achttiende bevriend was met Erik Satie en vooral bekend is omdat hij Rene Magritte internationaal op de kaart heeft gezet. De Van Doesburgs en Mesens kenden elkaar via het dadaïsme, waar beiden in die tijd mee bezig waren. De foto representeert met andere woorden hoe de fameuze antikunst van het dadaïsme op persoonlijk niveau nauw samenhing met het prille constructivisme en de Stijl, waar Van Doesburg zich tegelijkertijd mee bezighield.’
Heeft deze interesse te maken met je belangstelling voor Tomma Abts, met wie je vorig jaar in het Van Abbemuseum een tentoonstelling organiseerde?
‘Zeker, de schilderijen van Tomma Abts zijn zo fascinerend: abstract, maar ook helemaal niet. Het subversieve in De subversieve charme van de bourgeoisie zit hem niet in een ideologisch plan achter de tentoonstelling, maar in al die kleine daden van kunstenaars, die de laatste jaren weer massaal zijn gaan schilderen, tekenen en collages maken. Hoe komt het dat kunstenaars opnieuw zijn gaan denken vanuit de autonomie van de kunsten? Hoe komt het dat er op het moment zoveel interessants gebeurt op het vlak van de beeldhouw- en schilderkunst? En dat het zoveel boeiender is dan de hedendaagse videokunst, wat onmiddellijk bijna conservatief klinkt? Al die vragen zijn uitgangspunt geweest bij deze tentoonstelling, want het is te eenvoudig om te zeggen dat er nu veel schilders zijn omdat de markt wel vaart bij schilderijen.’
Het vermeend conservatisme van deze kunst brengt me op iets anders: de burgerlijke elementen die er in besloten zitten. In het tekstje op de website lijk je burgerlijke elementen gelijk te schakelen aan traditionele motieven. Wat bedoel je precies met ‘burgerlijke elementen’?
‘Burgerlijke elementen was een jaar lang de titel van de tentoonstelling. Ik vond de combinatie van de twee woorden goed. Elementen is heel formeel en burgerlijk is dat niet. Op het moment dat Gillian Carnegie een bloemstilleven schildert is dat een traditioneel motief, maar door de bloemen in een afgeknipte waterfles te plaatsen geeft ze het een antiburgerlijke draai. Ik toon ook een ander schilderij van haar, een reprise van het zwarte vierkant van Malevich, getiteld Mono. Daarmee keren we terug bij het verhaal dat de periode 1900-1930 een container van stromingen is, die voor hedendaagse kunstenaars een bron van inspiratie vormt. Ik vind het subversief dat kunstenaars naar de motieven van deze periode terugkeren.’
Het reactionaire wordt subversief?
‘Ja. Uit de geschiedenis blijkt dat kunstenaars altijd vrije gebieden opzoeken. In de jaren zestig en zeventig moest er met een film als van Buñuel nog strijd gevoerd worden tegen de burgerlijke jaren en nu ligt dat anders.’
Is dat dan ook het verschil met eerdere tentoonstellingen als Wunschwelten in Frankfurt en Formalismus in Hamburg, die alleen het revolutionaire benadrukken, terwijl jij niet bang bent ook het burgerlijke te tonen?
‘Ik acht het subversief om vanuit het esthetische weer ethische uitspraken te doen. Dat was bepalend bij de selectie van kunstenaars.’
Refereer je met ‘bourgeoisie’ in de titel naar de deelnemende kunstenaars?
‘Er is een traditie in het spelen met de bourgeoisie. Ik denk aan Henry de Braeckelaer, James Ensor, Rene Magritte en Jan Vercruysse, die in de film Music Box van de Belgische cineast Jef Cornelis worden neergezet als bourgeois. Ze speelden piano (burgerlijk symbool ten top), waren altijd netjes gekleed en kozen bewust niet voor de rol van kunstenaar als bohémien.’
Hoe pas je de historische kunst in het verhaal?
‘Voor De subversieve charme van de bourgeoisie combineer ik historisch werk uit de collectie met hedendaagse werken in bruikleen. Zo zal ik bijvoorbeeld het schilderij van Mondriaan, dat nu in het abstracte kabinet van El Lissitzky hangt, vervangen door het al eerder genoemde schilderij Mono van Carnegie. Toen ik dat aan Paulina Olowska vertelde, vroeg ze of die Mondriaan bij haar werk, een tapijt, getoond kon worden. Ik vond het een heel goed idee en een subversieve combinatie. Er is nog een tweede manier waarop ik de collectie met de tentoonstelling verweef. Als inleiding maak ik een reconstructie van een tentoonstellingszaal in het Van Abbemuseum bij de opening in 1936, gebaseerd op een foto die ik in een vitrine toon. Dat verwijst naar de burgerlijke oorsprong van bijna alle musea in West-Europa, die ik stel tegenover musea die gebaseerd zijn op een bundeling van werken door kunstenaars, zoals het Sztuki Museum in Lodz. Dit museum kwam tot stand tijdens de periode waar we het over hebben, in 1920 op initiatief van kunstenaars Katarzyna Kobro en Wladyslaw Strzeminski, die brieven stuurden naar al hun bevriende kunstenaars in Europa en hen vroegen werk te schenken voor de collectie. Mijn reconstructie toont hoe het Van Abbemuseum er vroeger uitzag en hoezeer de productie van kunstenaars heden ten dage verschilt van vroeger. Misschien lijkt het er wel op, maar dan zoals het stilleven van Carnegie op traditionele stillevens lijkt.’
De subversieve charme van de bourgeoisie. Burgerlijke elementen in de hedendaagse kunstVan Abbemuseum, Eindhoven
De subversieve charme van de bourgeoisie. Burgerlijke elementen in de hedendaagse kunstVan Abbemuseum, Eindhoven
18 maart t/m 3 september
18 maart t/m 3 september
Roos Gortzak