metropolis m

Moet de Nederlandse kunstwereld zich zorgen maken over de recente machtswisseling? Volgens Robert Fleck wel. Overal in Europa waar populistisch rechts de macht heeft, wordt vroeg of laat ingegrepen in de kunst.

Er gaat geen dag voorbij zonder dat je hoort over de gevolgen van de golf van populisme in de kunstwereld. Zo verneem je ineens dat de FRAC Languedoc-Roussillon (de verzameling hedendaagse kunst in de Franse regio rond Montpellier) een nieuwe directeur zoekt. Officieel heet het dat Ami Barak, die sinds 1993 directeur was, om ontslag heeft gevraagd. Pas als je Ami Barak zelf spreekt, kom je erachter dat hij door de politiek verantwoordelijken van het regionale bestuur Languedoc-Roussillon, dat sinds 1998 een coalitie vormt met Front National, op staande voet is ontslagen. Ami Barak heeft in Montpellier vier jaar lang een heroïsch gevecht gevoerd tegen de populistische coalitie van traditioneel rechts en neofascistisch extreem rechts om de sinds 1993 ontstane verzameling met werken van Douglas Gordon, Pierre Huyghe en Paul McCarthy te verdedigen. De Franse kranten en tijdschriften hebben noch over deze strijd, noch over Ami Baraks ontslag geschreven, maar maakten zich drie jaar geleden wel massaal tot spreekbuis van de Belgische kunstenaar Olivier Blanckart, die Barak zonder enige vorm van bewijs beschuldigde van collaboratie met rechts en extreem rechts.

Ami Baraks verzet tegen het huidige politieke klimaat strekt tot voorbeeld. In Oostenrijk is de zaak Hubert Salden vergelijkbaar. De eerste directeur van de Kunsthalle Tirol oefende met een internationaal zeer gewaardeerd tentoonstellingsprogramma onverhulde kritiek uit op de populistische regeringscoalitie van traditioneel rechts en Haiders extreem rechtse FPÖ, die het sinds februari 2000 op landelijk niveau en al eerder in Tirol op regionaal niveau voor het zeggen heeft. Ook hier beweerde de politieke macht dat het ontslag vrijwillig was. En ook hier bleek niemand in de kunstwereld geneigd zich solidair met Salden te verklaren, en dat terwijl de kunstwereld zich zelf door het neonazistische beleid van de FPÖ in een overlevingscrisis bevond. Hoewel de situatie in Frankrijk en Oostenrijk niet helemaal vergelijkbaar is –tenslotte is Le Pen op landelijk niveau in Frankrijk niet aan de macht gekomen – wordt in beide gevallen duidelijk hoe kinderlijk eenvoudig de kunstwereld zich door de populistische machthebbers laat inpakken. De situatie in Italië is nog onoverzichtelijker. Schrijvers, filmmakers en intellectuelen hebben zich krachtig tegen Berlusconi en Fini gekeerd. De kunstwereld daarentegen laat kunstenaars als Pier Paolo Calzolari, die door de minister op een neofascistische manier belasterd zijn, over aan hun lot.

Ver van mijn bed?

Drie, vier jaar geleden was het nog onvoorstelbaar dat in bepaalde landen en regio’s van de Europese gemeenschap kunstenaars vogelvrij zouden worden verklaard door politieke machthebbers, behorend tot extreem rechts of populistische bewegingen. De kunstwereld blijkt op deze onvoorziene ontwikkeling slecht voorbereid. De informatiestromen zijn nog altijd niet op gang of verlopen traag en toevallig. Er is geen gemeenschappelijke lobby gestart, er is niet eens een gemeenschappelijk besef dat men overal uitgeleverd is aan hetzelfde acute gevaar. De drie voorbeelden mogen voor de Nederlandse lezer exotisch in de oren klinken, maar de trend is onmiskenbaar. Wat gebeurt er als dezelfde ontwikkelingen zich in het Noorden van Europa af gaan tekenen, gebieden die sinds jaar en dag bekend staan om hun democratische consensus en gematigde koers?

Tegelijkertijd moest ik vernemen dat de Deense regering, die sinds kort voor het verkrijgen van een parlementaire meerderheid een beroep moet doen op een uiterst rechtse populistische beweging, met onmiddellijke ingang het DCA, de Danish Contemporary Art Foundation wil sluiten – een fonds, vergelijkbaar met de Mondriaan Stichting, dat in de afgelopen tien jaar een beslissende bijdrage geleverd heeft aan de Deense en Scandinavische kunstenaars. De Deense collegae zijn de DCA niet te hulp geschoten. Ze hebben de kwestie niet in een breder verband willen zien, noch de neiging gehad om hun eigen instituten voor de gevolgen van de politieke ontwikkelingen veilig te stellen. Juist de Noord-Europese landen en hun parlementaire monarchieën met hun tolerante karakter, blijken bijzonder gevoelig voor de propagandatrucs van de populisten.

Of het nu België, Denemarken, Italië, Nederland of Oostenrijk is, de neopopulisten werven overal steun met dezelfde antiparlementaire, intolerante, elitevijandige en antimodernistische ideeën. Ze onderdrukken het vrije denken en de vrije kunst. Tegelijkertijd zetten ze zich verbaal af tegen collega-populisten in de andere landen, om zich in eigen land te kunnen verkopen als tegenstanders van het de ‘werkelijke extremisten uit het buitenland’. Zo ontkent Haider iedere geestelijke verwantschap met Le Pen en Fini, zei Le Pen in reactie op de moord op Fortuyn dat dat in homoseksueel milieu vaak voorkomt, en verklaarde Fortuyn niet met Haider en Le Pen vergeleken te willen worden. Hij zag alleen iets in Berlusconi. Dit cynische balspel toont enige gelijkenis met de argumenten van de antiparlementaire rechtsextremen in de jaren twintig en dertig als de Oostenrijkse dictator Dollfuss niet met Hitler vergeleken wilde worden, maar met Mussolini; Hitler elke vergelijking met de Fransman Mauras van de hand wees, maar wel sympathie voor Mussolini koesterde; Pétain zich met Dollfuss vergeleek, enzovoort. De openbare opinie trapte in deze truc, totdat het te laat was. Ook de kunstwereld had zich stilgehouden en de openbaarheid geschuwd, tot de ene na de andere kunstenaar gedwongen was te emigreren. Had het Bauhaus in Weimar en de Akademie der Künste in Berlijn in 1933 op eenduidige wijze, hand in hand, het dictatoriale karakter van de nationaal-socialistische regeringsdeelname in Duitsland afgewezen en niet – deels vier tot vijf jaar – afgewacht, tot iedereen zijn plek was gewezen en zich kwetsbaar had gemaakt, dan had zo’n teken tenminste een symbolische mobilisering ten gevolge gehad en de waarde verkregen van een waarschuwingssignaal.

Internationaal forum

Tijdens de opening van Documenta11 had een internationaal gezelschap van vertegenwoordigers uit de kunstwereld zich verzameld om over de ontwikkelingen in Europa met elkaar van gedachten te wisselen. Enkele onderwerpen hebben zich bij deze ontmoeting, in Thomas Hirschhorns Bataille Monument, uitgekristalliseerd. In de eerste plaats de vraag naar de definitie van populisme tegenover populaire kunst, succes bij publiek et cetera. In politiekwetenschappelijke kring is populisme al lang helder gedefinieerd, uitgaand van de Boulangistische beweging van na 1870 in Frankrijk. Destijds werden er vijf thema’s van het populisme vastgesteld: tegen de parlementaire democratie, tegen belastingen, tegen de intellectuelen, tegen de elite, tegen de vrije kunst. Later pikten het Italiaanse, Duitse, Oostenrijkse, Hongaarse, Roemeense en Baltische fascisme deze thema’s op, om ze in een rechtse antiparlementaire en antidemocratische revolutie aan te wenden. In de jaren dertig ontstond ook het populisme als literaire stijl in het Frankrijk, waarvan Céline de hoofdvertegenwoordiger was. Vanaf hem loopt er een lijn naar Monsieur Poujade, de spectaculaire Franse populist uit de jaren vijftig, bij wie Le Pen zijn politieke opleiding genoot, voordat hij als soldaat in Algerije folteraar werd. Bereidheid tot geweld, antiparlementarisme, appel aan primitieve instincten, antiartistieke reflexen en demagogische argumenten die zonder schaamte en met dreigende ondertonen worden uitgesproken, zijn sindsdien gemeengoed onder de populisten. Het populisme is onder de huidige omstandigheden geenszins een ‘linkse’ journalistieke uitvinding en geen leeg begrip. Het stelt een extreem reëel complex voor dat voor de kunstwereld gevaarlijk kan worden als men zich er niet tegen teweer stelt en zich organiseert.

Dat is dan ook de grote vraag van vandaag: hoe moet de kunstwereld zich wapenen tegen dit gevaar? Een eerste antwoord is: informatie vergaren. Wanneer ieder zich voortdurend op de hoogte van de ontwikkelingen houdt, is de strijd al half gestreden. Als iemand eenmaal geïnformeerd is, kost het weinig moeite symbolische acties te organiseren die in politiek opzicht belangrijker kunnen zijn dan de kunstwereld wellicht aanvankelijk denkt. Ze geven tevens blijk van compassie voor de in verdringing geraakte collega’s. Op de derde plaats is een en ander wellicht in artistieke energie om te zetten.

Hoe belangrijk het verzet is blijkt wel in Oostenrijk, waar de massieve weerstand tegen de regeringsdeelname van Haiders FPÖ steeds meer in de luwte is geraakt en rechts-extreme thema’s van Haider inmiddels salonfähig zijn. Sinds het vertrek van Hubert Salden en Boris Groys is er niet veel over meer van het protest, afgezien gelukkig van de jonge kunstscene die heel dynamisch en initiatiefrijk is gebleven. Wat dringend nodig is, is een internationaal platform in de kunstwereld die dit soort kwesties in alle openheid bediscussieert.

De discussie vond plaats op 11 juni in Kassel, onder leiding van Robert Fleck, Chris Dercon en Hans Ulrich Obrist discussieerden enkele tientallen genodigden uit de internationale kunstwereld.

robert Fleck

Recente artikelen