China Miéville
China Miéville
Dood doet leven
De Britse academicus en auteur China Miéville is een uiterst succesvol schrijver van hedendaagse weird fiction, een specifiek soort grootstedelijke spookverhalen waarin horror met sciencefiction vermengd wordt. Juha van ’t Zelfde sprak met de auteur in Londen over zijn belangrijkste inspiratiebronnen en zombieachtige interpretatie van het leven na de dood.
China Miéville verscheen begin 2010 voor het eerst op mijn Twitter-tijdlijn. Hij had zojuist zijn roman The City & The City gepubliceerd, een veelgeprezen existentiële thriller die zich afspeelt in een stad zoals ik er nog nooit een heb gezien. Ik geef toe dat ik Miéville pas laat heb ontdekt. Heel laat. Sinds zijn debuut King Rat in 1998 heeft hij meer dan tien boeken geschreven in evenzovele genres. Volgens The Guardian is hij ‘een van de meest fantasievolle jonge schrijvers van het moment’, zeer toegewijd aan het synchroniseren van al het vreemde en wonderlijke in de continue, versnipperde alomtegenwoordigheid waarin we leven.
Miéville, geboren in 1972 en opgegroeid in Noordwest Londen, is wetenschapper en schrijver van ‘weird fiction’, zoals hij het zelf noemt. In het voorjaar van 2012 sprak hij in Amsterdam over het thema ‘Future City’, als onderdeel van de lezingenreeks Facing Forward.1 Hij was niet de meest voor de hand liggende persoon om dat te doen, aangezien hij fictie schrijft en ‘creatief schrijven’ doceert. Het interessante is echter dat in veel van Miéville’s boeken de stad zo’n belangrijke rol speelt, dat je haar bijna als een hoofdpersoon kunt zien. Je zou zelfs kunnen denken dat Miéville meer steden heeft ontworpen dan de meeste architecten.
Ik sprak de auteur in Londen, waar ik hem ook enthousiast jungle en rapmuziek zag draaien op zijn verjaardagsfeestje. Het onderstaande is een montage van een paar uur durend gesprek bij hem thuis over diverse onderwerpen, variërend van de ongeziene overlijdensberichten van kunststromingen tot improvisaties over angst en het sublieme.
Eerder in Amsterdam hebben we het gehad over de muziekstromingen jungle uit de jaren negentig en dubstep uit het eerste decennium van deze eeuw. In je boeken noem je vaak musici als Burial en Kode9, artiesten die dubstep – de soundtrack van het Londen van de 21ste eeuw – hebben gemaakt en tegelijkertijd hebben vernietigd.
‘Wat ik bijzonder vind aan mensen als Burial, is dat hij niet geïnteresseerd is in live optreden. Ik vind het prima dat je tegenwoordig een echte carrière kunt hebben als werkelijk fascinerende, interessante en soms heel experimentele, zeer toegewijde musicus, zonder een show te hoeven geven voor twintig mensen of zelfs überhaupt te hoeven optreden als je daar geen zin in hebt. Ik vind het wel mooi dat het internet mensen in staat stelt om zichzelf te verbergen en alleen hun werk op de voorgrond te stellen, als ze dat willen.’
Waar komt je fascinatie voor Kode9 vandaan?
‘Ik interesseer me voor stromingen die bij hun eigen dood zijn aangekondigd. Sine Of The Dub, dat een remix is van Sign ‘o’ the Times van Prince door Kode9 en The Spaceape, en het moment dat daarna komt, doet me denken aan de schrijver H.G. Wells, van wie ik een grote fan ben. Ik ben gek op The Island of Doctor Moreau. Ik vind dat zijn allerbeste boek. Een van de redenen waarom ik dat boek zo goed vind, is dat het in feite op mij overkomt als het overlijdensbericht van veel dingen die daarna komen. Alleen hebben de dingen die daarna komen dat niet in de gaten. Zulke gedachten spreken mij aan, scharniermomenten waarop een deur dichtgaat terwijl niemand het ziet.
Er is een oude Britse zombiefilm, The Plague of the Zombies, die twee jaar voor de beroemde Night of the Living Dead uitkwam. Die laatste zou de hele discussie samenvatten over een overgang naar de kritiek op de oorlogscultuur, de kritiek op het consumentisme, de politisering van de zombie door een soort post-imperialistische zombie, de de- en re-racialisatie, et cetera… Allemaal best, maar ik heb dus het gevoel dat de oorsprong daarvan The Plague of the Zombies is, die twee jaar eerder is gemaakt dan Night of the Living Dead. Dat is niemand opgevallen. Daarom denk ik dat ik best dubstep kan laten sterven met Sine Of The Dub en toch de dubstep die daarna kwam als hoogtepunt kan zien. Dat is niet onmogelijk.’
Maar waarom Sine Of The Dub?
‘Met Sine Of The Dub heeft Kode9 het origineel van Prince met de grond gelijk gemaakt. Het is totaal afgebroken, waarmee ervoor is gezorgd dat je na die track geen dubstep meer kon maken. Dubstep was dood. Afgelopen. Alles wat daarna is gebeurd, is iets anders. Het zette een punt achter het genre.’
Als Londenaar ben je er getuige van geweest hoe de stad de laatste tijd steeds duisterder is geworden. Je schreef daarover het essay London’s Overthrow, dat in maart 2012 is verschenen in The New York Times. Het leest als een pre-apocalyptisch ooggetuigenverslag van een stad die zichzelf verslindt, waar de architectuur heeft gefaald en muziek een boodschap van angst is geworden. Denk je dat de muziek waarover we het hebben een vooraankondiging van de dood van Londen is?
‘The Bug, een producer van grime [subgenre van hiphop en UK garage – red.] en lid van de zwerm Hyperdub-artiesten van Kode9, schreef een nummer over de rellen in Londen voordat die rellen hadden plaatsgevonden. Catch a Fire heeft zinnen als:
“Let’s clean this city with burning flames of fire
Crack heads, piss heads, hood rats, undead”
Ik had het erover met Dan Hancox, de schrijver van het boek Kettled Youth, die erg met dat soort dingen bezig is. Hij heeft een hele theorie over hoe de rellen in grime waren ingebed. En je hebt vast wel gehoord van Plan B, en zijn film Ill Manors. Die is behoorlijk beangstigend.’
Ik ben erg geïnteresseerd in dread [het Engelse woord voor de reële angst voor naderend onheil – red.], als een soort vrees vooraf, een vrees in afwachting van wat komen gaat. Hoe zie jij dread?
‘Een heel interessante en problematische kwestie is die van de politieke kant van dread. Dread wordt heel vaak door rechts opgeroepen omdat dread verlammend kan werken. Net als hoogtevrees, kan het je letterlijk op de knieën krijgen. Ik denk dat dread heel gemakkelijk kan overslaan in een soort reactionaire extase. Als ik over dread zou nadenken, zou ik me eerst buigen over de politieke kant van dread. Het is een gevoel dat niet losstaat van politiek. Mijn eerste reactie is dat het een variant is op mijn gevoel over “the weird”, het vreemde. Het heeft veel raakvlakken met vreemde dingen waar ik me mee bezighoud, namelijk een combinatie van politiek onbehagen en een diepe, gevoelsmatige aantrekkingskracht. Veel dingen waar ik gek op ben hebben politieke connotaties en het lijkt me dat de dread, het be-angstigende, daar ook niet vrij van is.’
Maar hoe definieer je haar?
‘Dread heeft duidelijk te maken met het sublieme. Ik zie ook een relatie met extase, waarin ik erg geïnteresseerd ben. Extase is heel krachtig, een zeer politiek en filosofisch multi-inzetbare toestand. Ik denk veel na over extatische poëzie, over religieuze extatische poëzie. Het interessante van dread is dat het woord heel vaak gebruikt wordt om over God praten, ook door mensen die zich helemaal aan God hebben overgegeven. De dread voor de Godheid. Dat gevoel van het beven voor God kan enorm reactionair zijn, maar het kan ook een soort explosieve omverwerping van alles zijn. Ik wil er niet te luchtig over doen, maar ik heb het gevoel dat we daar iets aan hebben.
Ik ben de laatste tijd behoorlijk bezeten bezig geweest met een bepaald soort religieuze extatische poëzie, voornamelijk van christelijke aard. Francis Thompson, een victoriaanse dichter, heeft een gedicht geschreven dat Hound of Heaven heet. Hij was een katholiek, maar wel een heel rare. Het gedicht gaat over het opgejaagd worden door God. Opgejaagd worden door een roofdierachtige God, waarbij de dichter maar rent en rent om te ontkomen aan deze afschrikwekkende Godhead Doghead. Om ten slotte te beseffen dat er geen ontkomen aan is en dat hij zich moet overgeven. Het idee van de dread voor totaliteit. Nu ik dat woord gebruik: er zit iets van totaliteit in dread.
De tegenhanger daarvan zou een gedicht zijn als Dream of the Rood, dat me al jaren bezighoudt. Het is een Angelsaksisch gedicht dat wordt verteld door het kruis. The Rood, een oud Angelsaksisch woord voor een boom of een stuk hout, representeert het hout waaraan Christus is gekruisigd. Het is heel bijzonder. Dat gedicht ademt het gevoel van je openstellen voor de totaliteit. Dus ik denk – en ik denk nu echt even hardop – dat er misschien een zekere wellust zit in het je overgeven aan angst, wat me in politieke zin dubieus voorkomt. Terwijl de eervolle weigering om je over te geven aan dread, ook al leidt die tot de ondergang, ook wel iets heeft.
Zelfs als je dread ontzagwekkend vindt, gaat het niet over het bestrijden van dread, maar over het simpelweg weigeren jezelf te verlagen in het aangezicht van dread. Wat me een Prometheus-achtig mooi en politiek spannender moment lijkt. Het is een soort kern van waaruit je probeert enige vorm van eigenheid te behouden in dat moment van het besef van een totaliteit. Het heeft namelijk alles te maken met de dialectiek van de totaliteit en het specifieke. En met de specifiek politieke bemiddelaar, een esthetische bemiddelaar, die een persoon is. Ik denk dat dat zo’n beetje de richting is waarin ik het in eerste instantie zou willen zoeken. En dat is eerlijk gezegd ook wat me bezighoudt met weird fiction: het extatische, maar dan in iets andere termen gegoten. Ik denk namelijk dat het sublieme het verbindende element in dit alles is. Dat is wat het vreemde, het extatische en de dread met elkaar verenigt. Het sublieme, maar dan als het ware in een andere configuratie.’
Hoe zou jij het sublieme dan definiëren?
‘Ik zou het niet definiëren, want daarmee maak je het kwetsbaar. Ik zou waarschijnlijk een voor de vuist weg definitie hanteren, die in feite meer beschrijvend dan strak zou zijn. Het probleem met het sublieme is – ook al wordt er nog zo eindeloos gedebatteerd over hoe je het moet definiëren en erover moet theoretiseren – dat het altijd berust op het idee dat je het tot op zekere hoogte herkent als je het ziet. Enerzijds is dat het ontwijken van theorie, anderzijds is dat ook weer heel nuttig. Want ik heb het gevoel dat ik kan zeggen: als je naar de top van een berg klimt en om je heen kijkt en wat je dan voelt. Of: wanneer je bovenop de Eiffeltoren staat en wat je dan voelt – ik laat de vraag wat het nu precies is of wat het doet, hier maar even in het midden. Wat ik wil zeggen is: het is datgene dat al die termen overbrugt, ertussen bemiddelt. Ik denk dat dat voor mij het sublieme is. En dat vind ik terug in veel dingen waarvoor ik me interesseer, waaronder het vreemde.
Ik vraag me af of dread misschien een soort evolutionaire ruis is. Een toevallig nevenproduct van de ontmoeting tussen bewustzijn en sterfelijkheid. En waar ik aan moet denken… Dit klinkt heel vreemd, maar denk even mee. Ik zag een keer een komische animatie waarin een koe aan een lier vastzit. De koe wordt zestig meter omhoog gehesen en tijdens de eerste drie meter gaat dat beest helemaal door het lint. En daarna: volkomen kalm. Omdat het beest zich tot niets meer verhoudt. Het heeft geen angst meer, want het is zich niet meer bewust van wat het is. Terwijl een mens de hele weg naar boven zou blijven krijsen. Dus misschien is het punt waarop een niet zelfbewust dier ophoudt met door het lint gaan en wij niet, wel het punt waar de dread begint.’
We hebben elkaar voor het eerst ontmoet tijdens Facing Forward, toen je samen met Rem Koolhaas sprak over ‘Future City’. Koolhaas ontweek het onderwerp en sprak eigenlijk alleen maar over het platteland. Wat vond je daarvan?
‘Zijn verhaal was leuk. Zijn presentatie was in feite een reeks waarnemingen. Interessante waarnemingen. In die zin had het iets van een kijkje nemen in een laboratorium naar werk in uitvoering. Ik ken hem niet persoonlijk, dus ik weet niet of dit klopt, maar mijn indruk is, althans wat indruk op mij maakte, was dat hij verre van defensief is. Hij lijkt me iemand die voldoende overtuigd is van zijn eigen verhaal om heel ontspannen te blijven. Hij genoot er eigenlijk wel van dat mensen het tijdens de discussie niet met hem eens waren. Zijn belangstelling voor het platteland is misschien wel zijn H.G. Wells-moment, zijn Sine Of The Dub.’
Het platteland als de nieuwe dubstep: de dood ervan heeft het voortbestaan ervan aangekondigd. Heb je nog iets toe te voegen?
‘Er zijn twee projecten waar ik graag aan zou werken. Het ene is een klein boekje over niet vaak bewandelde paden. Zoals die zombiefilm: dingen die tot paradigmaverschuivingen hadden kunnen leiden, hadden móeten leiden, maar dat om de een of andere historische reden toch niet hebben gedaan. Met een kort essay daarbij over een kunstwerk dat de kunstwereld niet heeft veranderd, maar dat eigenlijk wel had moeten doen. En het andere project gaat, net als Sine Of The Dub, over de momenten waarop paradigma’s ophielden en niemand dat zag.’
Juha van ’t Zelfde is onderzoeker van hedendaagse cultuur. Hij is samensteller van de tentoonstelling Dread, die opent in De Hallen in september 2013.
Juha van ’t Zelfde is onderzoeker van hedendaagse cultuur. Hij is samensteller van de tentoonstelling Dread, die opent in De Hallen in september 2013.
1. De lezingenreeks Facing Forward bestond uit zeven avonden, die plaatsvonden in de Oude Lutherse Kerk in Amsterdam in de periode december 2011 t/m mei 2012 en georganiseerd werden door het Stedelijk Museum, de Universiteit van Amsterdam, de Appel arts centre, W139, Stedelijk Museum Bureau Amsterdam en Metropolis M.
1. De lezingenreeks Facing Forward bestond uit zeven avonden, die plaatsvonden in de Oude Lutherse Kerk in Amsterdam in de periode december 2011 t/m mei 2012 en georganiseerd werden door het Stedelijk Museum, de Universiteit van Amsterdam, de Appel arts centre, W139, Stedelijk Museum Bureau Amsterdam en Metropolis M.
Juha van ’t Zelfde