metropolis m

Summer of Hate

De nieuwe roman van kunstcriticus, performancekunstenaar en experimenteel filmmaker Chris Kraus vertelt een bedrieglijk eenvoudig verhaal. Summer of Hate (2012) verbindt de werelden van Catt Dunlop, een kunstcriticus op de vlucht voor ‘haar moordenaar’ die uit is op het kapitaal dat Catt verdient met een lucratieve handel in huizen, en Paul Garcia, een alcoholist en ex-gedetineerde die, eenmaal voorwaardelijk vrij, zijn leven probeert op te bouwen en ‘rigoureuze eerlijkheid’ nastreeft. Catt verschaft Paul een baan en een onderkomen door hem als beheerder aan te stellen van de 36 wooneenheden die zij heeft opgekocht in Albuquerque, New Mexico. De twee worden verliefd. Ze dromen van een leven samen en maken toekomstplannen. Paul gaat filosofie studeren, Catt schrijft boeken en verzorgt seminars in cultural studies. De toekomst verloopt echter anders dan gepland.

Naast de romance vertelt Summer of Hate een sociaal-politiek verhaal. Het boek is geschreven tegen de achtergrond van de herverkiezing van George W. Bush in 2004. Het was een tijd waarin elk tegengeluid de kop in werd gedrukt, zo vertelt Kraus tijdens een presentatie van het boek in het Stedelijk Museum Amsterdam. Deze repressieve tijdgeest (‘Disagreement is not on the menu. It’s no longer a choice’, Summer of Hate, p. 213) staat haaks op de Summer of Love uit 1967, waaraan de titel van het boek refereert. Destijds zegevierden culturele en politieke vrijheid en gelijkheid. Het problematische sociaal-politieke en culturele klimaat van Bush’ tweede termijn wordt in de roman onderstreept door de figuur van Paul, voor wie een streng christelijk leven het enige alternatief voor zijn verslavingen en zijn dak- en thuisloze bestaan lijkt te zijn. Pauls uitzichtloze situatie in relatie tot de werkende klasse is het uiteindelijke onderwerp van het boek.

Zoals in Kraus’ eerdere romans, al eens bestempeld als ‘theoretische ficties’, is de liefdesrelatie de drijvende kracht achter het verhaal. In Torpor (2006) wordt het koppel gevormd door Jerome en Sylvie; in Kraus’ veel besproken boek I Love Dick (1997) volgen we de huwelijksperikelen van Chris en Sylvère. Zoals de namen van deze laatste protagonisten al doen vermoeden, evenals het karakter Catt uit Summer of Hate, staan de personages dicht bij de auteur (Kraus heeft een relatie met literatuurtheoreticus Sylvère Lotringer). Kraus vertelt in Amsterdam dat zij weinig verzint in haar boeken. Als kunstcriticus (zij schrijft onder andere voor Artforum; enkele van haar essays werden recent gebundeld in Where Art Belongs, 2011) rapporteert zij haar ervaringen vanuit de eerste persoon. In haar romans worden kunst en cultuur vervlochten met fictie. De rechter in Summer of Hate heet bijvoorbeeld Sherry Levine; Paul herinnert Catt aan Jim Fletcher, niet toevallig ook de naam van een van de leden van het kunstenaarscollectief Bernadette Corporation.

Maar behalve op de voor de ingewijde bekende namen, stuit je als lezer ook op theoretische reflecties. Door te refereren aan bekende personen doet Kraus een poging de relatie van het beeld (hier: de taal) tot de werkelijkheid opnieuw te formuleren. Voorbij Baudrillard. Een nieuwe taal moet worden uitgevonden, waarmee de eerdergenoemde kloof tussen Paul en Catt, tussen de veroordeelde, dakloze verslaafde en de werkende culturele klasse, kan worden gedicht: ‘…words are too heavy because they refer to things that no longer exist.’ (p 220)

Hoe moet je handelen in de huidige tijd, en hoe kun je haar beschrijven, lijkt de onderliggende vraag te zijn in Summer of Hate. De Summer of Love wordt geïdealiseerd en schromelijk overschat: meer dan veertig jaar na de revolutie blijkt gelijkheid nog altijd ver te zoeken. De beelden en schreeuwerige billboards die Catt passeert illustreren en vergroten die verschillen: ‘Pray for Our President’, ‘Be Afraid or Be Ready’ en ‘From Homeless to Harvard – Determination! – Pass it on.’ (p. 208). Ze raken nauwelijks de realiteit. Catts sociale kunstproject, het opknappen van de 36 wooneenheden met het idee mensen te laten samenwerken, ‘whether on a film set or a construction job site’ (p. 90), blijkt een utopisch ideaal. Het wordt later gedefinieerd als ‘the personal cost of pursuing ideals that will always be flawed’. (p. 241). En als ze met de corruptie die de juridische wereld domineert wordt geconfronteerd, vraagt de kunstcriticus c.q. vastgoedhandelaar zich af: ‘in a corrupt world, wasn’t enlisting corruption in your favor the right thing to do?’ (p. 211)

Summer of Hate is een politieke aanklacht, en tegelijkertijd een sociaal manifest. Door middel van deze nieuwe, post ’67-revolutie, taal waarvan Summer of Hate zelf een voorbeeld is, streeft kunst naar een werkelijkheid, een ‘rigoureuze eerlijkheid’ voorbij loze beloften en lege beelden.

Ilse van Rijn is kunsthistoricus

Chris Kraus, Summer of Hate, Semiotext(e) Native Agents, Los Angeles 2012

ISBN-13: 978-1-58435-113-9

Ilse van Rijn

is kunsthistoricus

Recente artikelen