metropolis m

Lange tijd stond Colombiaanse kunst in het teken van geweld. Intussen lijken betere tijden aangebroken, zowel in het land als in de kunst.

Voor de tentoonstelling Cantos Cuentos Colombianos (2004) waarin het gewelddadige verleden van Colombia werd belicht, interviewde Hans-Michael Herzog, curator van de Daros Latinamerica in Zürich, een tiental vooraanstaande Colombiaanse kunstenaars. Uit de gesprekken bleek duidelijk dat de Colombiaanse kunstenaar van dat moment de sociaal-politieke situatie in het land maar moeilijk kon negeren. Of zoals één van de geïnterviewden, Nadín Ospina, het stelde: ‘the Colombian artist is expected to create works related to violence. If somebody wanted to make an abstract work, the social and political context of this country presents so many obstacles, that this type of art is then seen as being out of context.’1 Het slepende gewapende conflict tussen de FARC en het leger en het hevige drugsgeweld, stonden vanaf de jaren negentig tot en met het eerste decennium van deze eeuw dan ook centraal in de kunst.

Inmiddels is het aantal moorden en ontvoeringen flink teruggedrongen en speelt het geweld zich steeds meer af in de binnenlanden. De aankomende vrede met de verzetsbeweging FARC doet de hoop op een veilige toekomst groeien. Als gevolg van de toegenomen stabiliteit heeft het land na jaren van isolatie eindelijk een betere band met het buitenland weten op te bouwen. Hier profiteert ook de Colombiaanse kunstwereld van, die steeds meer opbloeit. Colombia kent een groeiend aantal presentatieruimtes, artist in residence-plekken, biënnales, galeries en verzamelaars. Dat Bogotá dit jaar naast steden als São Paulo en Singapore werd opgenomen in het boek Art Cities of the Future (Phaidon 2013), bevestigt deze tendens.

Tegelijkertijd neemt de zichtbaarheid van Colombiaanse kunst in het buitenland toe. Dit jaar was bijvoorbeeld een project van Mateo López (1978) in het MoMA in New York te zien en toonde het Palais de Tokyo werk van Juan Fernando Herrán (1963). De opkomende kunstbeurs Artbo, met zijn op westerse leest geschoeide organisatie, speelt een voortrekkersrol in de internationale profilering van de Colombiaanse kunstscene. Ook de koerswijziging van de Salón Nacional de Artistas is veelzeggend. Deze ruim zeventig jaar oude kunstsalon, die tegenwoordig meer het karakter van een biënnale heeft, opende recentelijk zijn deuren voor kunstenaars uit alle landen. Al deze ontwikkelingen geven aan de Colombiaanse kunst een bredere context en genereren bovendien meer buitenlandse interesse. ‘Iedereen wil nu met eigen ogen zien wat er gaande is’, aldus José Roca, curator Latijns-Amerikaanse kunst bij Tate Modern in Londen en oprichter van de kunstinstelling FLORA ars+natura in Bogotá. Roca vertelt me dat de ontwikkeling al enkele jaren gaande is, maar buitenlanders durfden vanwege de veiligheidssituatie nog niet naar Colombia te reizen.

Met de internationale uitwisseling komt er ook meer ruimte voor artistieke diversificatie. Kunstenaars weken zich los van sterk nationaalgebonden thema’s. Een groeiend aantal kunstenaars, onder wie Johanna Calle (1965), Bernardo Ortiz (1972), Miler Lagos (1973), Nicolas Paris (1977) en de reeds genoemde Mateo López, baseert zich op een meer formalistisch idioom, op universele thema’s, of ze behandelen de nationale problematiek op subtielere wijze. In de installaties, tekeningen en collages van opkomend kunstenaar Ortiz bijvoorbeeld vormen grote thema’s als taal, literatuur en tijd veelal het uitgangspunt. In het oeuvre van París, dat varieert van tekeningen en installaties tot workshops, staan educatie en de interactie met het publiek centraal.

Er zijn ook ingewijden, zoals Oscar Roldán, curator van het Museum van Moderne Kunst in Medellín, die wijzen op de nog altijd precaire staat waarin Colombia verkeert, waardoor kritische reflectie vanuit de kunst zeer gewenst blijft. Roldán raakt hiermee aan een aloude discussie over de functie van kunst, die in Latijns-Amerika van oudsher een sterk maatschappijkritische en activistische invulling had. Anderen zijn kritisch omdat ze in de ommezwaai naar een meer internationaal geapprecieerd idioom een dictaat van de smaak van de markt zien.

Dat laat onverlet dat er de laatste jaren sprake was van een zekere artistieke sleetsheid als het ging om het thema van geweld. Of zoals Miler Lagos stelt in een gesprek dat ik met hem heb: ‘Het discours rondom de “sociale realiteit” is uitgeput en het geweldsthema is tot een krachteloos cliché verworden.’ Bovendien negeren ze het veelgehoorde bezwaar tegen de zogenoemde ‘esthetisering van het geweld’ waarvan kunstenaars zoals Doris Salcedo (1958) en Miguel Ángel Rojas (1946) beticht worden. In hun werk speelt het geweld een voorname rol, maar volgens criticasters zou dit thema hun zijn ingegeven door opportunisme. Ze zouden de schrijnende situatie exploiteren voor eigen gewin.2

De nieuwe ontwikkelingen zijn af te lezen aan de koers die instellingen zoals Fundación Más Arte Más Acción in Bogotá, Casa Tres Patios in Medellín, Lugar A Dudas in Cali en het onlangs geopende FLORA ars+natura varen.3 Deze instellingen besteden relatief veel aandacht aan de basisvoorwaarden van een gezond kunstklimaat, zoals het creëren van een breder draagvlak, kunsteducatie en de uitwisseling met buitenlandse kunstenaars en curatoren. De nadruk ligt daarbij minder op het kunstwerk en meer op het proces, de dialoog en de ervaring van kunst. Deze op verkenning en debat gerichte houding, waarin ook een zekere hang naar actie en verandering besloten zit, komt tevens tot uiting in een tweede, meer maatschappelijk georiënteerde pijler van dergelijke kunstcentra; de programma’s zijn geënt op – soms aan activisme grenzende – sociale en ecologische ambities. Hierin worden kunstprojecten verbonden aan thema’s zoals het verbeteren van omstandigheden van kinderen in arme stadswijken, de emancipatie van Afro-Colombianen of duurzame voedselproductie. Het zijn kwesties die, nu het land in rustiger vaarwater is gekomen, de kans krijgen om te worden opgepikt. In plaats van individuele kunstwerken zijn de doelgerichte, projectmatige acties met name gericht op het creëren van bewustzijn van de maatschappelijke problematiek en op het leveren van een positieve bijdrage aan de toekomst van Colombia.

Dit jaar was de eerder genoemde tentoonstelling Cantos Cuentos Colombianos opnieuw te zien, in Casa Daros in Rio de Janeiro. Het weliswaar gedegen beeld dat de tentoonstelling gaf is inmiddels duidelijk gedateerd. De kunst van Colombia is het geweld voorbij en stevent af op een veelbelovende toekomst.

1 Cantos Cuentos Colombianosin. Arte Colombiano contemporáneo, Daros-Latinamerica, Hans-Michael Herzog, Hatje Cantz Verlag, 2004, p.28.

2 Zie ook Transpolítico. Arte en Colombia 1992-2012. José Roca, Sylvia Suárez, Grupo Planeta, 2012, p. 26.

3 Fundación Más Arte Más Acción, Casa Tres Patios en Lugar a Dudas worden gesteund door het Nederlandse Arts Collaboratory.

Madelon van Schie

Recente artikelen