Dan Flavin
Leeg licht
Doorn in het oog van het minimalisme is sinds tien jaar Anna C. Chave’s essay Minimalism and the Rhetoric of Power (Arts Magazine, januari 1990). In dit artikel bestrijdt ze het idee dat het minimalisme niet politiek en niet associatief van betekenis is. Haar verhaal behandelt hoe de nadrukkelijk niet-narratieve kunst ingewikkeld wordt gemaakt door ‘associaties’ en ertoe neigt die associaties te gaan beschrijven. Ze refereert in het bijzonder aan de fallische associaties van Flavins the diagonal of May 25 (to Robert Rosenblum) en zijn gebruik van ‘echte elektrische kracht’. Flavins eigen verlangen om een ‘modern technologische fetisj’ te maken, wordt ook verhelderd. In meer algemene zin luidt haar conclusie dat minimalisme niet kritisch ten opzichte van de samenleving staat (in tegenstelling tot de kunstenaars zelf).
Michael Govan, directeur van de Dia Center for the Arts in New York en curator van deze tentoonstelling, gaat in op Chave’s essay. Zoals hij overtuigend aangeeft heeft Chave de rigoureuze seriële vormen en industriële materialen van het minimalisme herlezen in termen van een mannelijke fixatie op machtsconflicten en een door de industrie gedomineerde samenleving. Hij beweert dat wat Chave beweert mogelijk raakt aan de waarheid maar dat het ook anders te zien is: hij prefereert ‘Flavins gebruik van ironie te zien als gif tegen een potentieel sentimentele lezing’. In zijn ogen zijn Flavins fluorescerende buizen beter te duiden als de alledaagse utilitaire resultaten van de industriële revolutie waar Tatlin zo’n aanhanger van was. Flavins kunst is in dat opzicht filosofische kunst.
Govan wijst ons op Flavins interesse in William of Ockham (en met name zijn werk, the nominal three (to William of Ockham) (1963). Ockham is beroemd vanwege Ockham’s Razor, de filosofische overtuiging dat ‘principes (entiteiten) niet onnodig gemultipliceerd zouden moeten worden’, en Govan becommentarieert dit met de stelling dat Flavins interesse in Ockham te maken heeft met zijn overtuiging dat kunst niets met het geloof te maken heeft, kunst is materie en dus geen bewijs van iets spiritueels. Daarom klopt het dat we een soort van gerichte leegheid ervaren in het werk van Flavin.
Wat Anna C. Chave betreft moet ik zeggen dat ik me enigszins aan haar zijde schaar: haar radicale visie op minimalisme snijdt wel hout. Echter, misschien is haar retoriek net zo goed gericht op de critici die positief schrijven over minimalisme als op het werk zelf.
En wat betreft de tentoonstelling zelf: doordat deze werken, deze fluorescerende fittingen, er efemeer uitzien, geven ze een nieuwe draai geven aan het constructivisme. Hier is het licht zelf, ofwel de lichtsterkte, de substantie waar het om gaat. Dit is met name te zien in de zes ‘monumenten’ voor Tatlin, die met hun koele licht Tatlins eigen pogingen om puurheid te bereiken, reflecteren. Het grootste werk in de tentoonstelling, Untitled (to you, Heiner, with admiration and affection) (1973) is een lang gestrekt, groen werk in de gedaante van een latwerk als van een hek. Het doet denken aan Judd en is verbazingwekkend mooi (net als trouwens de tentoonstelling in zijn geheel). Ze heeft een mistige uitstraling, als groene staar, prachtig artificieel onderwater licht, een visuele mist. Zou het soms de bedoeling zijn om via de schoonheid ertoe te komen op een coolere manier te denken en te zien? De installatie heeft in ieder geval het effect dat de hemel, zichtbaar door de bovenlichten, roze kleurt, net als het gras achter de vensters. Untitled (to Henri Matisse) (1964) bestaat uit roze, gele, blauwe en groene neonlampen, gebundeld en rechtopstaand. Het is bijna een regenboog, en een verering van het kleurgebruik van Matisse. Aanzienlijk formeler is de eerdergenoemde the diagonal of May 25, 1963 (to Constantin Brancusi), die in mijn ogen meer als een tekening functioneert. Het is een enkel gebaar zogezegd, en ziet er oosters uit, zenachtig.
Flavin heeft gesproken over zijn interesse in schilderkunst, sculptuur en architectuur. Zijn werk, untitled (for Don Judd, colorist) 1-5 (1987), met vijf kolommen (in roze, rood, geel, blauwe en groen, met een roze sluitstuk aan de top) ziet er meer klassiek uit, klassiek als het Parthenon zelf. Het geheel in deze ruimte gaat duidelijk over architectuur, met de vier Series to European couples opgesteld op een kruisvormige sokkel. Deze werken doen denken aan het werk van James Turrell maar dan zonder mystiek. Het lange groene stuk vormt een barrière in de ruimte.
De tentoonstelling als geheel biedt een mengsel van strengheid onder een sausje schoonheid. Maar de eigenaardige leegheid ervan blijft hangen: dit is kunst zonder inhoud in traditionele zin. De strengheid wordt weerkaatst in het eerbetoon aan Reinhardt en Judd, Brancusi en Tatlin. De Judd-werken zien eruit als radiatoren, of grilles van grote auto’s – een observatie die in de smaak zal vallen bij Anna Chave, lijkt me. Maar vooral is er het idee dat er niets is: het zit hem in de ruimtes achter en naast de lichten. Hier is versluiering het onderwerp, maar niet op een romantische manier. Ik moet toegeven: het is een niet geringe heldendaad.
De meeste bezoekers, constateerde ik, liepen voortdurend rond, zonder ergens stil te gaan staan kijken. Ik deed hetzelfde. Hoe ‘staarbaar’ zijn deze werken? vroeg ik me af. En is staarbaarheid iets om trots op te zijn? Mogelijk. Men ziet in de werken de tekeningen waarmee ze geschetst zijn. Als je lang genoeg kijkt kun je – en dat is vrij verontrustend – art deco en moderne plastic juwelen zien. Of de binnenkant van je ijskast.
Dan FlavinSerpentine Gallery Londen
24 augustus – 23 september
David Lillington