Danse macabre met Natasja Kensmil
De geschiedenis herleeft bij Natasja Kensmil. Maar wel anders dan in de glorieuze portretten waar veel van haar werk op is gebaseerd. De dood schijnt door de lagen verf, niet eens zozeer als memento mori, maar vooral om een andere kant van het historische verhaal te tonen.
O, de prachtige nacht voor de arme zielen!
En leve de dood en de gelijkheid!1
De kunstgeschiedenis is leidend als het gaat om ons collectief geheugen. Voordat internet ons overspoelde met beeld, was dat maar beperkt beschikbaar. Victor Hugo schreef weliswaar dat de drukpers de kerk overbodig zou maken (en vermoorden), maar dat moest het bedrukte papier lange tijd doen zonder veel beeld. Zoals ook fotografie lang een kostbaar medium bleef, net zo zeldzaam als unieke kunst. Samen met waardevolle boeken en prenten bevinden de oude negentiende-eeuwse foto’s zich tegenwoordig in bijzondere collecties en musea, te midden van de nog verder in tijd terug reikende beeldtradities op schilderijen en in sculpturen. Daar valt te zien hoe de wereld er vroeger uitzag, en wie het zich kon veroorloven zich te laten vastleggen voor het nageslacht.
We zijn gewend aan deze beelden, ze omringen ons, de musea hangen er vol mee. Zoals ze zelf aanhaakten op eeuwenoude beeldtradities, vormen ze nu zelf de inspiratie en referenties van de hedendaagse beeldproductie. Zo vermenigvuldigen ze zichzelf continu, in een wereld die zich er mooier op voordoet dan ze is. Het zijn beeldtradities die de beste kant van de afgebeelden vastleggen. Hun mooiste kleding, hun beste bezit. Alles werd in het werk gesteld om iemand beter uit te laten komen. De door inteelt misvormde Habsburgers werden net iets minder misvormd gemaakt. Het zijde van zeventiende-eeuwse koopman net iets glanzender. De stillevens net wat sappiger. De pracht en praal werd aangedikt. Dat was het privilege van hen die het zich konden veroorloven: een bestaan zonder tegenspraak. Eenmaal opgenomen in museumcollecties, kunnen ze zich laven aan het comfort van de musea. Met veel ruimte om zich heen, in rust en onder ideale klimatologische omstandigheden – indien nodig worden ze gerestaureerd. Het zijn beelden die de tijd ongeschonden (hebben) doorstaan. Zij doen meer dan het representeren van macht: ze zijn de macht.
En dit is waar Natasja Kensmil begint. Ze ontdoet deze beelden van dit comfort. Hoewel ze zich beroept op dezelfde beeldtaal die we gewend zijn, voegt ze lagen toe en maakt de beelden complexer. Kensmil leent lustig uit het visuele verleden, om de associaties op te roepen en de kennis die we allen in ons besloten hebben liggen aan te roeren. Kensmil beroept zich op dit cultureel archief en schijnt licht op de zwarte bladzijden. Dat begint bij het moment dat de beelden waar ze zich op baseren zijn gemaakt. Destijds waren het representaties van macht in een bepaalde sociale context. Als je ze nu ziet, dienen ze als reflectie op die positie. Wat destijds gebeurde had andere repercussies, implicaties, betekenissen, dan het nu zou hebben. Kensmil bekijkt wie dit eigenlijk is; wat hij – meestal is het een hij, soms ook een zij – heeft gedaan om het portret van destijds te verdienen of te (kunnen) betalen. Ze neemt afstand van de verhalen van destijds, de neiging tot glorificatie, en toont een ander verhaal dat dichter op de waarheid zit. De rijkdom die ze verwierven, is soms ten koste gegaan van anderen. In de kunst van destijds valt er weinig van te zien, bij Kensmil des te meer. Ze nuanceert het historisch beeld en maakt een einde aan hun comfortabele bestaan. Eenduidige percepties zijn niet meer van deze tijd. Niemand is alleen maar goed. Niemand is alleen maar slecht. Daartussen ligt een groot grijs gebied, waar zo goed als iedereen zich bevindt, een zwaar bewandelde middenweg. En omdat het pad naar de hel nu eenmaal is geplaveid met goede bedoelingen, kunnen goede daden ook makkelijk tot de grootse catastrofes leiden. Wat goed is voor de een, kan slecht zijn voor de ander. Kensmil relativeert het eerbetoon door als het ware in te zoomen op de schaduwzijde. De schilderijen zijn vaak uitgevoerd in groenige, grauwige en grijzige tonen die samen macabere beeltenissen voortbrengen. Het zijn onheilspellende beelden die de moraliteit bevragen. Bijvoorbeeld in schilderijen van machthebbers van weleer, die nieuw leven krijgen ingeblazen, maar dat wel na hun dood. Het geestbestaan van de afgebeelde personen lijkt al te zijn ingetreden terwijl ze nog stonden te poseren. Als zombie zitten ze daar, fier overeind, vergezeld door de schedels van alle doden die zij op hun geweten hebben. Van de trots van weleer blijft weinig over.
De historische lijn is ook een herinnering aan vergankelijkheid: ‘Ars longa, vita brevis’. De toekomst zal oordelen. Wat nu goed lijkt, kan zich later ontvouwen als slecht. De leiders van vandaag zijn de despoten van morgen. In die zin past het werk ook bij meer hedendaagse noties van cancel culture. De verschrikkelijke daden van de hedendaagse rich and famous – denk Jeffrey Epstein, R. Kelly en Harvey Weinstein – doen niet onder voor die van de bewoners van de Gouden Bocht in de zeventiende eeuw, die zich verrijkten met koloniale moordpartijen onder het mom van economische expansie, slavenhandel en plantage arbeid. Laat staan de kruistochten en andere vormen van geloofsvervolging die het Europese continent en naastgelegen oorden ‘zuiverden’ van andersdenkenden. Maar het gaat in de schilderijen van Kensmil ook over wetenschappelijke kennis die is verworven ten koste van minderbedeelden. Waarbij de evolutietheorie enerzijds werd gebruikt om de complexiteit van de natuur te belichten, en anderzijds werd ingezet ter legitimering van het afslachten van ‘minderen’ – zij waren tenslotte minder fit.
Zo toont ze het VOC-schip de Witte Oliphant, aanhakend op de geschiedenis van de Hollandse expansiedrang en vertelt over de nieuwe horizonten, economische groei en het ‘verspreiden van beschaving’ , maar ook over het leed dat is aangericht, de mensen die zijn vermoord, de vele tot slaaf gemaakten die nodig waren om dit alles te faciliteren. Ook schilderde Kensmil Johan de Witt samen met zijn vrouw Wendela Bicker, ten voeten uit. De raadpensionaris zorgde voor een belangrijke impuls aan de Hollandse handel en economie, maar ondersteunde ook verschillende oorlogen en stimuleerde admiraal De Ruyter tot zijn zeeslagen op het zuidelijk en westelijk halfrond. In deze serie werken, lijken de protagonisten op lopende doden. De pracht en praal is gecorrodeerd door de kennis die we nu wel onder ogen willen zien. Het echtpaar is verworden tot een stel lijken dat groen ziet van de roestende en rottende geschiedenis. Ze hebben holle ogen, zoals veel van Kensmils afgebeelden die niet bij uitzondering worden gecombineerd met voorstellingen van onthoofdingen en horizontale figuren die doen denken aan stapelingen van Het lichaam van de dode Christus in het graf van Hans Holbein de Jonge.
Het gaat haar enerzijds om ‘angst, horror en het eeuwig terugkerende kwaad’ dat zo hoort bij de menselijke conditie, in wat je kunt omschrijven als een duistere kijk op wat de mens voortbrengt en drijft. En anderzijds gaat het haar om het visueel deconstrueren van macht en de beelden die deze hebben voortgebracht. Het opnieuw onder de loep nemen van de structuren die ervoor hebben gezorgd dat wij ons deze mensen alleen maar positief kunnen herinneren, waartegenover zij reëler, donkerder beeld stelt. Na eerdere interesses in tsaren en vorsten, de inquisitie en gerelateerde godsdienstige prominenten is haar interesse recent aangekomen bij de Gouden Eeuw, waarbij ze protagonisten afbeeldt als ze gevat waren in brons dat nu hevig aan het roesten is. Ze tonen de contouren van een ander perspectief. Het is een onheilspellende vorm van transparantie, waarbij de interne demonen door de huid loeren. Kensmil brengt een gelaagdheid niet alleen qua inhoud aan; ook het materiaal speelt een rol, ze vat dood en verderf in Oost-Indische inkt en verf. Dat maakt dat in haar werk de schaduwen van de geschiedenis door schilderkundige façades schijnen.
Natasja Kensmil doet mee aan:
In the Presence of Absence
Stedelijk Museum Amsterdam
5.9 t/m 31.1.2020
1 Dichtregels afkomstig uit de Nederlandse vertaling van ‘Danse Macabre’ van Henri Cazalis (1840-1909).
Vincent van Velsen
is redacteur Metropolis M en conservator Stedelijk Museum Amsterdam